‘Oké,’ zei hij.
23
Vince Masuoka had een klein huis in North Miami, helemaal aan het eind in een doodlopende straat die uitkwam op 125th Street. Het was zachtgeel geschilderd met lichtpaarse sierlijsten, waardoor ik mijn smaak voor mijn collega’s ernstig in twijfel trok. In de voortuin stonden een paar goed gesnoeide struiken, bij de voordeur was een cactustuin en de kinderhoofdjes van het pad werden door een rij van die op zonnecellen werkende lampen verlicht.
Ik was er een keer eerder geweest, iets langer dan een jaar geleden, toen Vince had besloten om een of andere reden een gekostumeerd feestje te geven. Ik had Rita meegenomen, want bij vermommingen draait het erom dat je er ook in gezien wordt. Zij was als Peter Pan gegaan en ik, uiteraard, als Zorro; de Donkere Wreker met het zwaard in de aanslag. Vince had de deur opengedaan in een strakke, satijnen jurk met een fruitmand op zijn hoofd.
‘J. Edgar Hoover?’ vroeg ik hem.
‘Warm. Carmen Miranda,’ had hij gezegd voordat hij ons naar een fontein dodelijke punch begeleidde. Al na één slok besloot ik het bij mineraalwater te houden, maar dat was natuurlijk lang voor mijn bekering tot bier zuipende, roodbloedige man. Er was toen een non-stop soundtrack van monotone technopopmuziek gedraaid, waarvan het volume was ontworpen om vrijwillig een eigenhandig uitgevoerde hersenoperatie te ondergaan, en het feestje was uitermate luidruchtig en vrolijk geworden.
Voor zover ik wist had Vince sindsdien geen feestjes meer gegeven, in elk geval niet zo uitgebreid. Toch zong de herinnering kennelijk nog rond, want het was voor Vince niet moeilijk om binnen vierentwintig uur een enthousiaste menigte te verzamelen om aan mijn vernedering mee te werken. En zoals hij had beloofd, draaiden er door het hele huis vieze filmpjes op een aantal videoschermen die hij had neergezet, zelfs achter het huis op zijn patio. En uiteraard was de fruitpunchfontein er ook.
Omdat de geruchten over het vorige feest nog vers in het geheugen van de buurt lagen, was het hele huis vol lawaaischoppers, overwegend mannelijk, die op de punch aanvielen alsof ze hadden gehoord dat er een prijs was uitgeloofd voor degene die als eerste blijvend hersenletsel opliep. Ik kende zelfs een paar feestgangers. Angel Batista-zonder-iets was er van mijn werk, samen met Camilla Figg en een handvol andere zuiplappen van het lab, en een paar smerissen die ik kende, met inbegrip van de vier die Doakes plechtig hadden beloofd het niet te verprutsen. De rest van de groep leek willekeurig van South Beach geplukt te zijn, geselecteerd om hun talent om harde, schrille woooo-geluiden te produceren wanneer de muziek veranderde of als er op het videoscherm iets heel erg onwaardigs te zien was.
Het duurde niet lang voordat het feest ontaardde in iets waar we allemaal nog heel lang spijt van zouden krijgen. Om kwart voor negen was ik de enige die nog zelfstandig rechtop kon blijven staan. De meeste agenten hadden buiten bij de fontein gebivakkeerd, in een grimmige kluwen van zich steeds sneller buigende ellebogen. Angel-zonder-iets lag vast in slaap onder de tafel, met een gelukzalige glimlach op zijn gezicht. Zijn broek was weg en iemand had midden op zijn hoofd een strook haar weggeschoren.
Zoals de zaken er nu voorstonden, leek dit me een geschikt moment om onopgemerkt naar buiten te glippen om te kijken of brigadier Doakes al was gearriveerd. Daar bleek ik me echter in te vergissen. Ik had nog maar twee stappen buiten de deur gezet toen een groot gewicht van achteren op me neerstortte. Ik draaide me snel om en kwam tot de ontdekking dat Camilla Figg zich over mijn rug probeerde te draperen. ‘Hoi,’ zei ze met een opgewekte, maar enigszins langgerekte glimlach.
‘Hallo,’ zei ik opgewekt. ‘Zal ik een drankje voor je halen?’
Ze keek me met gefronste wenkbrauwen aan. ‘Heb geen drankje nodig. Wouwalleen hallo zeggen.’ De frons werd dieper. ‘Jeez, wa ben je ’n leukerd,’ zei ze. ‘Wouwik j’ltijd noggissegge.’
Nou, het arme ding was duidelijk dronken, maar dan nog... een leukerd? Ik? Ik vermoed dat alcohol het gezichtsvermogen vertroebelt, maar kom nou toch, wat kon er in hemelsnaam schattig zijn aan iemand die je liever opensnijdt dan je de hand schudt? Bovendien had ik met Rita mijn buik meer dan vol van vrouwen. Voor zover ik het me kon herinneren hadden Camilla en ik nog nooit meer dan drie woorden met elkaar gewisseld. Ze had het er nooit eerder over gehad dat ik een zogenaamde leukerd was. Ze was me eerder uit de weg gegaan, bloosde liever en keek de andere kant op in plaats van me eenvoudigweg goedemorgen te wensen. En nu verkrachtte ze me zowat. Waar sloeg dit op?
Hoe dan ook, ik had geen tijd me bezig te houden met het ontcijferen van het menselijk gedrag. ‘Heel erg bedankt,’ zei ik, terwijl ik me probeerde van haar te ontdoen zonder dat een van ons ernstig gewond zou raken. Ze had haar handen stevig om mijn nek geslagen en ik trok eraan, maar ze klemde zich als een zuignap aan me vast. ‘Volgens mij heb je wat frisse lucht nodig, Camilla,’ zei ik in de hoop dat ze de hint op zou pikken en naar achteren zou teruggaan. In plaats daarvan trok ze me nog dichter naar zich toe, duwde haar gezicht tegen het mijne, terwijl ik verwoed naar achteren wankelde.
‘Ik neem m’n frizze lucht hier wel!’ zei ze. Ze tuitte haar lippen tot een pruilmondje en duwde me naar achteren tot ik tegen een stoel aanstootte en bijna viel.
‘Eh... wil je niet even zitten?’ vroeg ik hoopvol.
‘Nee,’ zei ze, terwijl ze me naar haar gezicht omlaag trok met wat voelde als tweemaal haar werkelijke gewicht, ‘ik wil neuken.’
‘Ah, nou,’ stamelde ik, overweldigd door haar volslagen schokkende schaamteloosheid en het absurde ervan. Waren alle mensenvrouwen soms gek? Niet dat de mannen een haar beter waren. Het feest om me heen zag eruit alsof dat door Hieronymus Bosch was gearrangeerd, terwijl Camilla vastbesloten was me naar de fontein te slepen, waarachter ongetwijfeld een bende vogelsnavels stond te wachten om haar te helpen mij te betoveren. Maar het schoot door me heen dat ik nu het perfecte excuus kon gebruiken om betovering te voorkomen. ‘Ik ga trouwen, weet je.’ Hoe moeilijk het ook was om het over m’n lippen te krijgen, het was alleen maar eerlijk dat het ook wel eens goed uitkwam.
‘Klosak,’ sprak Camilla. ‘Knappe klosak.’ Ze zakte opeens in elkaar en haar handen vielen van mijn nek. Ik kon haar amper opvangen en voorkomen dat ze op de grond viel.
‘Dat zal best, ja,’ zei ik. ‘Maar je moet hoe dan ook een paar minuten gaan zitten.’ Ik probeerde haar op de stoel te wurmen, maar dat was als honing schenken op het lemmet van een mes en ze gleed op de vloer.
‘Knappe klosak,’ zei ze, en ze deed haar ogen dicht.
Het is altijd leuk te horen dat je collega’s een hoge pet van je op hebben, maar mijn romantische intermezzo had een paar minuten geduurd en ik moest nu echt buiten gaan kijken waar brigadier Doakes bleef. Terwijl ik Camilla overliet aan haar zoete sluimer en vochtige liefdesdromen, liep ik nogmaals naar de voordeur.
En nogmaals werd ik belaagd, deze keer een wilde aanval op mijn bovenarm. Vince zelf greep me bij mijn biceps, sleurde me weg van de deur en terug in het surrealisme. ‘Hé!’ lalde hij. ‘Hé, feestbeest! Waar gaat je heen?’
‘Ik geloof dat ik mijn sleutels in de auto heb laten liggen,’ zei ik, terwijl ik me uit zijn dodelijke greep los probeerde te wurmen. Maar hij trok alleen maar harder aan me.
‘Nee, nee, nee,’ zei hij en hij sleepte me naar de fontein. ‘Het is jouw feestje, jij gaat helemaal nergens naartoe.’
‘Het is een geweldig feest, Vince’ zei ik. ‘Maar ik moet nu echt...’
‘Drink!’ zei hij. Hij dompelde een glas in de fontein en stak het ruw naar me uit zodat de helft op mijn mooie hemd morste. ‘Dit heb je nodig. Banzai!’ Hij hield zijn eigen glas in de lucht en sloeg de inhoud achterover. Gelukkig voor alle betrokkenen kreeg hij daar een hevige hoestbui van en wist ik weg te glippen terwijl hij dubbel klapte en vocht om wat lucht.