Выбрать главу

Ik was lichtelijk verbaasd. Het overgrote deel van het gebied tussen Miami en Naples bestaat uit de Everglades, een moeras dat wordt onderbroken door stukken min of meer droog land. Het zat er vol slangen, kaaimannen en indianengoktenten, wat mij absoluut niet het soort omgeving leek om je ontspannen en te genieten van een vredige amputatiesessie. Maar de gps loog niet en de stem aan de telefoon waarschijnlijk ook niet. Als de coördinaten niet klopten, dan had Doakes dat aan zichzelf te wijten en was hij sowieso verloren. Ik had geen keus. Ik voelde me een beetje schuldig dat ik het feestje verliet zonder mijn gastheer te bedanken, maar ik stapte in mijn auto en zette koers naar de I-75.

Binnen een paar minuten reed ik op de autoweg en toen snel naar het noorden naar de I-75. Als je op de 75 naar het westen rijdt, wordt de bebouwing steeds minder dicht. Dan is er nog één laatste uitbarsting van kleine winkelcentra en huizen vlak voor de tolpoort naar Alligator Alley. Bij de tol zette ik mijn auto aan de kant van de weg en belde het nummer weer. Dezelfde neutrale vrouwenstem gaf me een paar coördinaten en de lijn viel stil. Ik maakte daaruit op dat ze niet meer in beweging waren.

Volgens de kaart bevonden brigadier Doakes en dr. Danco zich comfortabel midden in een ongemarkeerde waterwildernis, zo’n zestig kilometer voor me uit. Ik wist niet hoe het zat met Danco, maar ik dacht niet dat Doakes hier wel bij zou varen. Misschien loog die gps toch. Maar toch moest ik iets doen, dus ik reed de weg weer op, betaalde de tol, en vervolgde mijn weg in westelijke richting.

Op een plek parallel aan de gps-locatie sloeg een kleine toegangsweg rechts af. In het donker was hij bijna niet te zien, te meer omdat ik honderdvijftien kilometer per uur reed. Maar ik zag hem toen ik er langs zoefde; ik remde, bleef in de berm staan, reed achteruit en tuurde ernaar. Het was een eenbaanszandweg die nergens naartoe ging, over een gammele brug liep en vervolgens lijnrecht de duisternis van de Everglades in. In de koplampen van de passerende auto’s kon ik slechts vijftig meter van de weg zien, en er viel niets te zien. Tussen twee bandensporen groeide een strook kniehoog onkruid. Een groepje lage bomen hing aan weerskanten over de weg, en dat was het.

Ik overwoog uit te stappen en op zoek te gaan naar een aanwijzing, totdat ik me realiseerde hoe dwaas dat was. Dacht ik soms dat ik Tonto was, de trouwe indiaanse gids? Ik kon niet aan een omgebogen twijgje zien hoeveel blanke mannen er in het afgelopen uur waren langsgekomen. Misschien verbeeldde Dexters plichtsgetrouwe, maar nu ongeïnspireerde brein zich wel dat hij Sherlock Holmes was, in staat om de bandensporen te onderzoeken en daaruit af te leiden dat er een manke, linkshandige gebochelde met rood haar met een Cubaanse sigaar en een ukelele daarheen op weg was gegaan. Ik zou geen aanwijzingen vinden, niet dat dat er iets toe deed. De treurige waarheid was dat het hier was of dat het er voor vanavond voor me op zat, en voor brigadier Doakes aanzienlijk langer.

Gewoon om er absoluut zeker van te zijn — of in elk geval om me van elke blaam te zuiveren — belde ik Doakes’ supergeheime nummer nogmaals. De stem gaf me dezelfde coördinaten en hing op; waar ze ook waren, ze waren daar nog steeds, ergens langs dit smerige en donkere weggetje.

Blijkbaar had ik geen keus meer. De plicht riep en die moest Dexter nakomen. Ik gaf een ruk aan het stuur en reed de weg op.

Volgens de gps had ik nog negen kilometer te gaan voor ik aankwam op de plek waar me wat dan ook wachtte. Ik deed mijn dimlichten uit en reed met stadslicht langzaam verder, terwijl ik de weg zorgvuldig afzocht. Daardoor had ik meer dan genoeg tijd om na te denken, wat niet altijd goed is. Ik dacht aan wat ik aan het eind van de weg zou aantreffen en wat ik zou doen als ik er was. En hoewel het bepaald geen goed moment was om over na te denken, besefte ik dat ik, ook al zou ik dr. Danco aan het eind van deze weg aantreffen, geen idee had hoe ik het aan zou moeten pakken. ‘En jij komt me halen,’ had Doakes gezegd, en het klonk zo simpel, tot dat je op een donkere avond met geen dreigender wapen dan een stenoblok door de Everglades reed. En dr. Danco had blijkbaar niet veel moeite gehad met de anderen die hij te pakken had genomen, ondanks het feit dat het ruwe, goed bewapende gasten waren. Hoe kon de arme, hulpeloze Dociele Dexter nou hopen dat hij hem kon dwarsbomen waar de Machtige Doakes zo snel ten onder was gegaan?

Wat zou ik doen als hij mij te pakken kreeg? Ik geloof niet dat ik het als jodelend bintje goed zou doen. Ik weet ook niet of ik gek zou worden, aangezien de meeste kenners hoogstwaarschijnlijk zouden zeggen dat ik dat al was. Zou ik toch knappen en doordraaien zodat ik in het land van de eeuwige schreeuw zou belanden? Of zou ik, door wat ik ben, me bewust blijven van wat er met me gebeurde? Ik, mijn dierbare ik, vastgebonden op een tafel en kritiek leverend op de toegepaste ontledingstechniek? Het antwoord zou me zonder meer heel veel vertellen over wat ik was, maar ik besloot dat ik dat antwoord nou ook weer niet zó nodig hoefde te weten. Het idee alleen al was me bijna zoveel dat ik echte emoties ging voelen, en niet van het soort waar iemand dankbaar voor is.

De nacht had me rondom ingesloten, en niet op een aangename manier. Dexter is een stadsjongen, gewend aan felle lichten die donkere schaduwen maken. Hoe verder ik op de weg vorderde, hoe donkerder het leek te worden, en hoe donkerder het werd, hoe meer de hele zaak op een hopeloze zelfmoordtrip begon te lijken. Deze situatie vroeg duidelijk om een peloton mariniers, niet voor een toevallig langskomende forensische labrat met zelfmoordneigingen. Wie dacht ik nou werkelijk die ik was? Sir Dexter de Durfal die te hulp galoppeerde? Wat kon ik nou helemaal uitrichten? Trouwens, wat zou iemand kunnen doen behalve bidden?

Bidden doe ik natuurlijk niet. Tot wat zou iemand als ik moeten bidden en waarom zou het naar me luisteren? En als ik al Iets zou vinden, wat dat dan ook mocht zijn, waarom zou dat me dan niet uitlachen of een bliksemflits op m’n keel afvuren? Het zou heel geruststellend zijn om me tot een of andere hogere macht te kunnen wenden, maar uiteraard kende ik maar één hogere macht. En ook al was die sterk, vlug en slim en kon die buitengewoon goed door de inktzwarte nacht sluipen, maar zou zelfs de Zwarte Ruiter dit wel aankunnen?

Volgens de gps was ik nog geen halve kilometer van brigadier Doakes vandaan, of tenminste van zijn mobiele telefoon, toen ik bij een hek kwam. Het was zo’n breed, aluminium hek dat op melkveehouderijen wordt gebruikt om de koeien binnen te houden. Maar dit was geen melkveehouderij. Een bordje op het hek vermeldde:

ALLIGATORBOERDRIJ BLALOCK

Indringers worden opgegeten

Dit leek me inderdaad een uitgelezen plek voor een alligatorboerderij, dat betekende niet per se dat dit het soort plek was waar ik wilde zijn. Tot mijn schaamte moet ik toegeven dat ik, hoewel ik al mijn hele leven in Miami heb gewoond, heel weinig van alligator-boerderijen weet. Bewogen de dieren zich vrijelijk door weilanden, of zaten ze op een of andere manier op een omheind terrein? Dat leek op dit moment een uitermate belangrijke vraag. Konden alligators in het donker zien? En hoe hongerig waren ze over het algemeen? Allemaal goede vragen, en heel relevant.

Ik deed de autolichten uit, zette de wagen stil en stapte uit. Ik hoorde de motor tikken, de muggen lamenteren en in de verte kwam er uit een blikkerige luidspreker muziek. Het klonk als Cubaanse muziek. Waarschijnlijk Tito Puente.

De dokter was thuis.

Ik liep naar het hek. De weg erachter was nog altijd recht en liep over een oude, houten brug naar een groepje bomen. Door de takken zag ik licht. Ik zag geen alligators die zich in het maanlicht koesterden.

Nou, Dexter, daar staan we dan. En wat wil jij vanavond doen? Op dit moment leek Rita’s bank niet eens zo’n slechte plek. Zeker niet vergeleken met deze nachtelijke wildernis. Aan de andere kant van dit hek bevond zich een maniakale vivisector, hordes vraatzuchtige reptielen, en een man die ik moest zien te redden, ook al wilde hij me vermoorden. En nog wel in deze uithoek, Formidabele Dexter in zijn donkere sportbroekje.