Ik was zo blij dat ik Rita een kus gaf toen ze opendeed, ook al zat er niemand te kijken. Toen Rita na het eten de tafel afruimde, ging ik opnieuw de achtertuin in om met de buurkinderen verstoppertje te spelen. Maar deze keer was het heel speciaal met Cody en Astor, want ons geheimpje gaf er een extra pikant tintje aan. Het was bijna leuk om ze achter de andere kinderen aan te zien sluipen, mijn eigen roofdieren in opleiding.
Na een halfuur sluipen en opduiken werd het duidelijk dat we zwaar in de minderheid waren ten opzichte van geniepiger roofdieren: muggen, een paar miljoen van die walgelijke vampiertjes, allemaal met een razende honger. En dus wankelden Cody, Astor en ik verzwakt door bloedverlies weer naar binnen en gingen om de eettafel zitten voor een spelletje galgje.
‘Ik eerst,’ kondigde Astor aan. ‘Ik was toch aan de beurt.’
‘Ikke,’ zei Cody fronsend.
‘Nietes. Hoe dan ook, ik heb er een,’ zei Astor. ‘Vijf letters.’
‘C,’ zei Cody.
‘Nee! Ha, hoofd! Ha!’ Ze kraaide van plezier en tekende het ronde hoofdje.
‘Je moet met de klinkers beginnen,’ zei ik tegen Cody.
‘Wat,’ fluisterde hij.
‘A, e, i, o, u en soms de y, zei Astor. ‘Dat weet iedereen.’
‘Zit er een e in?’ vroeg ik, en ze keek beteuterd.
‘Ja,’ zei Astor knorrig en ze schreef een e op de middelste stip.
‘Ha,’ zei Cody.
We speelden tot een uur voor bedtijd door. Veel te snel liep mijn magische avond ten einde en daar zat ik opnieuw met Rita op de bank. Maar deze keer, bevrijd als ik was van priemende ogen, kon ik me met gemak uit haar tentakels losmaken en naar huis gaan, naar mijn eigen bedje, met de welgemeende smoes dat ik het gisteravond bij Vince te bont had gemaakt en ik morgen een zware dag had. En toen was ik ervandoor, helemaal alleen in de nacht, alleen mijn echo, mijn schaduw en ik. Over twee nachten zou het volle maan zijn, en deze keer vond ik het de moeite waard om daarop te wachten. Die volle maan zou ik niet met Miller Lite doorbrengen, maar met Reiker Photography Inc. Over twee nachten zou ik eindelijk de Zwarte Ruiter kunnen loslaten, in mijn ware zelf glippen en het bezwete kostuum van Dierbare Gedreven Dexter op de vuilnisbelt gooien.
Natuurlijk moest ik eerst bewijs verzamelen, maar op de een of andere manier had ik er veel vertrouwen in dat dat wel zou lukken. Tenslotte had ik daar de hele dag voor en als de Zwarte Ruiter en ik samenwerken, lijkt alles als vanzelf op zijn plaats te vallen.
Met die vrolijke gedachten en donkere verrukkingen reed ik naar mijn comfortabele flatje terug, stapte in bed en sliep de diepe en droomloze slaap der rechtvaardigen.
Mijn bijna agressief opgewekte humeur hield de volgende dag aan. Toen ik onderweg donuts ging halen, kocht ik in een impuls een heel dozijn, met inbegrip van een paar die met room gevuld waren en een met chocoladeglazuur, een werkelijk extravagant gebaar dat Vince, die eindelijk weer de oude was, niet ontging. ‘Tjonge jonge,’ zei hij. ‘Je hebt je best gedaan, o machtige jager.’
‘De woudgoden waren ons gunstig gezind,’ zei ik. ‘Wil je met room of met frambozengelei?’
‘Room, natuurlijk,’ zei hij.
De dag ging snel voorbij en ik hoefde maar één keer naar een plaats delict in verband met moord, een routineklus waarbij iemand met tuingereedschap in stukken was gesneden. Het was puur amateurwerk; de malloot had met een elektrische heggenschaar zijn vrouw in stukken willen zagen en was er alleen maar in geslaagd om mij een hoop extra werk te bezorgen voordat hij zijn vrouw met een snoeischaar de genadeklap had gegeven. Echt een smerige knoeiboel, en het was zijn verdiende loon dat ze hem op het vliegveld te pakken kregen. Een goede amputatie is bovenal nétjes, zeg ik althans altijd. Zonder bloedplassen en aangekoekt vlees op de muren. Dit is echt een teken van gebrek aan stijl.
Ik was net op tijd klaar met de klus om naar mijn kantoortje op het forensisch lab terug te gaan en mijn aantekeningen op mijn bureau achter te laten. Die zou ik maandag wel uitwerken en het rapport afronden, er was geen haast bij. De moordenaar noch het vliegtuig zou ergens naartoe gaan.
Daar zat ik dan, buiten op de parkeerplaats achter het stuur van mijn auto, vrij om het hele land door te zwerven, waarheen ik maar wilde. Niemand zou me volgen of me bier voeren of me dwingen dingen te doen die ik liever vermeed. Er was niemand die ongewenst licht over Dexters schaduwen wierp. Ik kon mezelf weer zijn, de Ontketende Dexter, en dat was veel bedwelmender dan al Rita’s bier en meegevoel. Het was te lang geleden dat ik me zo had gevoeld, en ik beloofde mezelf dat ik dat nooit meer vanzelfsprekend zou vinden.
Op de hoek van Douglas en Grand stond een auto in brand en er had zich een kleine maar enthousiaste menigte toeschouwers omheen verzameld. Ik deelde hun vrolijke stemming terwijl ik lang zaam tussen de door de hulpdiensten veroorzaakte verkeersopstopping door naar huis reed.
Thuis bestelde ik een pizza en maakte een paar nauwgezette aantekeningen over Reiker; waar moest ik naar bewijs zoeken, wat zou genoeg moeten zijn... een paar rode cowboylaarzen zou absoluut een mooi begin zijn. Ik wist bijna zeker dat hij de dader was; pedofiele roofdieren vinden altijd een manier om zaken met plezier te combineren, en kinderfotografie was daar een perfect voorbeeld van. Maar ‘bijna zeker’ was nog niet zeker genoeg. Dus ordende ik mijn gedachten in een keurig dossier, niets bezwarends natuurlijk, en het zou binnenkort allemaal weer vernietigd worden. Maandagochtend zou er geen enkele aanwijzing meer te vinden zijn van wat ik had gedaan, behalve een nieuw glasplaatje in het kistje op mijn plank. Ik bracht al plannend een gelukkig uurtje door en at een grote pizza met ansjovis, en daarna, toen de bijna volle maan door het raam begon te murmelen, werd ik rusteloos. Ik voelde hoe de ijzige vingers van het maanlicht langs me heen streken, over mijn ruggengraat kriebelden, me aanmoedigden de nacht in te gaan om de roofdierenspieren te strekken die zo lang hadden gesluimerd.
En waarom ook niet? Het kon geen kwaad als ik de gniffelende avond in glipte om wat rond te kijken. Om te stalken, ongezien gade te slaan, sluipend Reikers spelletjes te volgen en de lucht op te snuiven, dat was verstandig en leverde ook pret op. Dexter de Duistere Verkenner moest Voorbereid Zijn. Bovendien was het vrijdagavond. Reiker kon net zo goed de deur uit zijn voor een of andere sociale activiteit, een bezoekje aan een speelgoedwinkel bijvoorbeeld. En als hij weg was, kon ik zijn huis binnenglippen en rondneuzen.
Dus hees ik me in mijn beste nachtstalkerskleren en maakte het korte ritje van mijn appartement, via Main Highway en door de Grove naar Tigertail Avenue, naar het bescheiden huis waar Reiker woonde. De buurt bestond uit kleine, van betonblokken vervaardigde huizen en dat van hem verschilde niet van alle andere, precies zo ver van de weg af dat er plaats was voor een korte oprit. Zijn auto stond daar geparkeerd, een kleine, rode Kia, wat me een vleug hoop gaf. Rood, net als de laarzen; het was zijn kleur, een teken dat ik op het goede spoor zat.
Ik reed twee keer langs zijn huis. Bij de tweede keer brandde de binnenverlichting van zijn auto en was ik net op tijd om een glimp van zijn gezicht op te vangen toen hij in zijn auto stapte. Het was geen al te indrukwekkend gezicht: smal, nagenoeg kinloos en gedeeltelijk verborgen door een pony en een groot brilmontuur. Ik kon niet zien wat hij aan zijn voeten had, maar te oordelen naar wat ik verder van hem kon zien, zou hij best cowboylaarzen aan kunnen hebben zodat hij een beetje groter leek. Hij stapte in de auto, deed het portier dicht en ik reed een blokje om.