Выбрать главу

‘Natuurlijk wist ik dat.’ zei ik. ‘En wist je dat dit huis ook een voordeur heeft? En deze keer staan er geen pauwen op wacht.’

Hij knipoogde. ‘Moet ik me zorgen gaan maken?’ zei hij.

‘Nou, je weet maar nooit wie er ongevraagd binnenvalt.’

Dr. Danco trok zijn linkermondhoek misschien een halve centimeter op. ‘Nou ja,’ zei hij, ‘als je vriend daar een mooi voorbeeld van is, dan geloof ik dat het wel meevalt, denk je niet?’ Ik moest toegeven dat hij een punt had. De eerste spelers uit het team hadden bepaald geen indruk gemaakt, en wat had hij dan van de reservebank te vrezen? Als ik nou maar niet zo suf was van dat middel, wat het ook was, dat hij me had gegeven, ik wist zeker dat ik dan iets scherpzinnigers had gezegd, maar in werkelijkheid zat ik nog steeds wat in een chemische mist.

‘Ik mag toch hopen dat ik niet word geacht te geloven dat er hulptroepen onderweg zijn?’ vroeg hij.

Dat vroeg ik me ook af, maar het leek me niet bepaald slim om dat te zeggen. ‘Geloof wat je wilt,’ zei ik in plaats daarvan, in de hoop dat het zo dubbelzinnig was dat hij z’n mond even hield, terwijl ik het vervloekte dat mijn normaal zo snelle geest zo traag werkte.

‘Oké dan,’ zei hij. ‘Volgens mij ben je alleen hierheen gekomen. Hoewel ik nieuwsgierig ben waarom je dat hebt gedaan.’

‘Ik wilde je techniek bestuderen,’ zei ik.

‘O, mooi,’ zei hij. ‘Die laat ik je met alle plezier zien, uit eerste hand.’ Dat glimlachje flitste weer even over zijn gezicht en hij vervolgde: ‘En dan uit eerste voet.’ Hij wachtte even, misschien om te kijken of ik zou lachen om zijn jolige woordspeling. Het speet me heel erg hem te moeten teleurstellen, maar misschien vond ik hem later grappiger als ik hier eenmaal levend uit was gekomen.

Danco klopte op mijn arm en boog zich iets voorover. ‘We moeten weten hoe je heet, weet je. Anders is er geen lol aan.’

Ik stelde me voor dat hij mijn naam noemde terwijl ik op tafel lag ingesnoerd, en dat was geen vrolijk beeld.

‘Wil je zeggen hoe je heet?’ vroeg hij.

‘Repelsteeltje,’ antwoordde ik.

Hij staarde me aan, zijn ogen waren reusachtig achter de dikke lenzen. Toen graaide hij naar mijn heupzak en wurmde mijn portefeuille eruit. Hij klapte hem open en vond mijn rijbewijs. ‘O. Dus jíj bent Dexter. Gefeliciteerd met je verloving.’ Hij liet mijn portefeuille naast me vallen en tikte me op mijn wang. ‘Kijk, geniet en leer, want ik ga al snel met jou hetzelfde doen.’

‘Wat heerlijk voor je.’

Danco keek me met gefronst voorhoofd aan. ‘Je zou wel wat banger mogen zijn,’ zei hij. ‘Waarom ben je dat niet?’ Hij tuitte zijn lippen. ‘Interessant. De volgende keer zal ik de dosis wat verhogen.’ Hij kwam overeind en liep weg.

Ik lag in een donkere hoek naast een emmer en een bezem, en keek naar hem terwijl hij in de keuken druk in de weer was. Hij maakte een kop Cubaanse oploskoffie voor zichzelf en roerde er een enorme schep suiker doorheen. Hij liep weer naar het midden van de kamer en staarde naar de tafel, intussen van zijn koffie nippend.

‘Nahma,’ zei het ding op de tafel dat ooit brigadier Doakes was geweest. ‘Nahana. Nahma.’ Zijn tong was uiteraard verwijderd, een voor de hand liggende symboliek voor de persoon die volgens Danco hem had verlinkt.

‘Ja, dat weet ik,’ zei dr. Danco. ‘Maar je hebt er nog altijd niet één geraden.’ Hij leek er bijna bij te glimlachen toen hij dat zei, hoewel er op zijn gezicht geen andere uitdrukking te lezen was dan bedachtzame belangstelling. Maar het was genoeg om Doakes in een jammerklacht uit te laten barsten terwijl hij verwoed aan zijn ketenen probeerde te ontsnappen. Dat ging niet zo heel goed, en het leek dr. Danco niet veel te kunnen schelen, die van zijn koffie nippend wegliep en vals met Tito Puente meeneuriede. Terwijl Doakes lag te spartelen, kon ik zien dat zijn rechtervoet weg was, evenals zijn handen en tong. Chutsky had gezegd dat zijn hele onderbeen in één keer was geamputeerd. De dokter wilde duidelijk van deze laatste wat langer werk maken. En als ik aan de beurt was, hoe zou hij dan beslissen wat en wanneer hij dat zou weghalen?

Stukje bij wazig beetje trok de mist in mijn hoofd op. Ik vroeg me af hoe lang ik bewusteloos was geweest. Het leek me niet iets om met de dokter te bespreken.

De dosis, had hij gezegd. Hij had een spuit vastgehouden toen ik wakker werd, was verbaasd dat ik niet banger was. Natuurlijk! Wat een schitterend idee, door zijn patiënten een of ander psychotroop middel toe te dienen, werd hun gevoel van machteloze doodsangst versterkt. Ik wilde dat ik wist hoe je dat deed. Waarom had ik geen medische opleiding gehad? Maar uiteraard was het wat laat om me daar zorgen om te maken. Hoe dan ook, zo te horen was de dosis voor Doakes precies goed.

‘Nou, Albert,’ zei de dokter op heel aangename gesprekstoon tegen de brigadier, waarna hij van zijn koffie dronk, ‘wat denk jij?’

‘Nahana! Nah!’

‘Volgens mij is dat niet goed,’ zei de dokter. ‘Hoewel dat misschien wel zo zou zijn geweest als je nog een tong had gehad. Nou, hoe dan ook,’ zei hij en hij boog over de tafelrand, waar hij op een stukje papier een kleine aantekening maakte, bijna alsof hij iets wegstreepte. ‘Oei, het is een behoorlijk lang woord,’ zei hij. ‘Zeven letters. Maar ja, je moet zowel het goede als het slechte accepteren, vind je niet?’ En hij legde zijn potlood neer en pakte een zaag op, en terwijl Doakes wild in zijn boeien spartelde, zaagde de dokter Doakes’ linkervoet net boven de enkel af. Dat deed hij heel snel en netjes, waarna hij de afgezaagde voet naast Doakes’ hoofd zette terwijl hij over zijn rij instrumenten heen reikte en iets oppakte wat op een grote soldeerbout leek. Die zette hij tegen de verse wond en een vochtig sissende stoom golfde omhoog toen hij de stomp dichtbrandde om het bloeden tot een minimum te beperken. ‘Zo,’ zei hij. Doakes maakte een gesmoord geluid en verslapte toen de stank van verschroeid vlees door de kamer dreef. Met een beetje geluk zou hij een tijdje bewusteloos blijven.

Gelukkig kwam ik steeds een beetje meer bij bewustzijn. Terwijl de chemicaliën uit het verdovingspistool van de dokter uit mijn brein wegsijpelden, begon er een soort troebel licht binnen te druppelen.

Ah, het geheugen. Is dat niet geweldig? Ook al maken we de gruwelijkste tijden door, we hebben onze herinneringen om ons op te vrolijken. Ik lag daar bijvoorbeeld hulpeloos, kon alleen maar toekijken welke afschuwelijke dingen met brigadier Doakes gebeurden in de wetenschap dat ik weldra aan de beurt zou zijn. Maar evengoed had ik mijn herinneringen.

En ik moest nu denken aan iets wat Chutsky had gezegd toen ik hem kwam redden. Toen hij me daarop gehesen had, zei hij: ‘Zeven,’ en: ‘En wat denk jij?’ Ik had het toen vreemd gevonden dat hij zoiets zei en me afgevraagd of Chutsky het zich had verbeeld door de bijwerkingen van de medicijnen.

Maar zojuist had ik de dokter tegen Doakes hetzelfde horen zeggen: ‘Wat denk jij?’ en ‘Zeven letters’. Daarna had hij de aantekening gemaakt op het papiertje dat op de tafelrand geplakt was.

Net zoals er naast ieder slachtoffer zo’n zelfde papiertje was geplakt, steeds met een enkel woord. En de letters waren een voor een doorgestreept. eer. trouw. Het was natuurlijk ironisch bedoeld: Danco herinnerde zijn vroegere kameraden aan de deugden die ze hadden verloochend door hem aan de Cubanen uit te leveren. En die arme Burdett, de man uit Washington, die we in het casco van dat huis in Miami Shores hadden gevonden. Hij was geen echte mentale inspanning waard geweest. Slechts een snelle vijf letters: pogue. Zijn armen, benen en hoofd waren van zijn romp gescheiden. p-o-g-u-e. Arm, been, been, arm, hoofd.

Was het werkelijk waar? Ik wist dat mijn Zwarte Ruiter gevoel voor humor had, maar dat was heel wat duisterder dan dit. Dit was speels, grillig en zelfs onnozel.

Net zoals de kies voor het leven-kentekenplaat dat was geweest. En zoals alles wat ik van het gedrag van de dokter had gezien.