Ik kende brigadier Doakes wel zo goed om te weten dat dit niet zomaar een bevlieging van hem was. Als hij me in de gaten hield, zou hij dat net zo lang kunnen blijven doen tot hij me op iets stouts betrapte. Of tot hij niet meer in staat was om me in de gaten te houden. Vanzelfsprekend kwam er een aantal fascinerende manieren bij me op om ervoor te zorgen dat hij zijn belangstelling zou verliezen. Maar die waren allemaal wel heel definitief, en hoewel ik eigenlijk niet echt over een geweten beschikte, had ik een stelsel van heel duidelijk regels die ongeveer op hetzelfde neerkwamen.
Ik wist dat brigadier Doakes vroeg of laat iets zou doen om mijn liefhebberij te dwarsbomen en ik had mijn hersens afgepijnigd over wat ik zou doen als het moment daar was. Helaas was het beste wat me te binnen was geschoten, gewoon afwachten.
Pardon? hoor ik u al denken, en daar hebt u alle recht toe. Kunnen we werkelijk het enige voor de hand liggende antwoord negeren? Doakes mocht dan sterk, en dodelijk zijn, maar de Zwarte Ruiter was sterker en dodelijker en wanneer hij het stuur overnam, was niemand tegen hem opgewassen. Misschien deze ene keer...
Nee, zei de zachte stem in mijn oor.
Hallo, Harry. Waarom niet? En terwijl ik het vroeg zag ik het moment weer voor me waarop hij dat tegen me had gezegd.
Er zijn regels, Dexter, had Harry gezegd.
Regels, pap?
Het was op mijn zestiende verjaardag. Een partijtje gaf ik eigenlijk nooit, want ik had nog niet geleerd om zo’n schattig schooiertje te zijn dat snel vriendjes maakt; als ik niet zelf bij die slijmerige slungeltjes uit de buurt bleef, gingen ze mij meestal wel uit de weg. Ik bracht mijn hele puberteit door als een herdershond in een kudde groezelige, heel domme schapen. Sinds die tijd had ik een heleboel geleerd. Zo vervreemd was ik op mijn zestiende bijvoorbeeld niet, maar soms werkt het niet om te doen alsof.
Nou, op mijn zestiende verjaardag was het nogal een gespannen toestand. Doris, mijn pleegmoeder, was net aan kanker gestorven. Mijn stiefzuster Deborah had toch een taart voor me gebakken en van Harry kreeg ik een nieuwe vishengel. Ik blies de kaarsjes uit, we aten de taart op en daarna nam Harry me mee naar de achtertuin van ons eenvoudige huis aan Coconut Grove. Hij ging aan de roodhouten picknicktafel zitten die hij naast de bakstenen barbecue had getimmerd en gebaarde mij ook te gaan zitten.
‘Nou, Dex,’ zei hij. ‘Zestien. Je bent al bijna een groot mens.’
Ik begreep niet precies wat hij daarmee bedoelde — ik? Een mens? Menselijk dus? — en wist dus ook niet wat voor antwoord hij verwachtte. Ik wist wel dat het meestal verstandig was om geen grapjes met Harry te maken, dus knikte ik maar. Harry keek met zijn blauwe ogen dwars door me heen. ‘Ben je eigenlijk wel in meisjes geïnteresseerd?’ vroeg hij.
‘Eh... hoe bedoel je?’
‘Zoenen. Het. Je weet wel, seks.’
Het duizelde in mijn hoofd bij de gedachte alleen al, alsof een koude, donkere voet tegen de binnenkant van mijn voorhoofd schopte. ‘Niet, eh, nee. Ik, eh,’ zei ik welsprekend. ‘Niet op die manier.’
Harry knikte alsof dat ergens op sloeg. ‘Maar geen jongens,’ zei hij, en ik schudde alleen maar mijn hoofd. Harry keek naar de tafel, toen weer naar het huis. ‘Toen ik zestien werd, nam mijn vader me mee naar een hoer.’ Hij schudde zijn hoofd en er gleed een heel klein glimlachje over zijn gezicht. ‘Ik heb er tien jaar over gedaan om daar overheen te komen.’ Daar wist ik absoluut niets op te zeggen. Het concept seks was voor mij al iets buitenaards, maar de gedachte om ervoor te betálen, voor je zoon nog wel, en als die zoon Hárry was... nee, echt. Daar kon ik met mijn pet niet bij. Ik keek Harry aan met iets wat aan paniek grensde en zijn glimlach werd breder.
‘Wees maar niet bang,’ zei hij. ‘Dat was ik niet van plan. Je hebt vast meer aan die hengel.’ Hij schudde langzaam zijn hoofd en keek over de picknicktafel heen in de verte, door de tuin, over de straat. ‘Of een fileermes.’
‘Ja,’ zei ik, en ik probeerde niet al te gretig te klinken.
‘We weten allebei wat je wilt. Maar daar ben je nog niet klaar voor.’
Sinds de eerste keer dat Harry met mij praatte over wat ik was, een paar jaar geleden op een gedenkwaardig kampeertochtje, waren we bezig om me klaar te stomen. Om me, in Harry’s woorden, ‘op orde te brengen’. Ik, perfecte imitatiemens en schaapachtige krullenbol, stond te trappelen om aan mijn mooie carrière te beginnen, maar Harry hield me tegen, want Harry wist altijd alles beter.
‘Ik ben heus wel voorzichtig, hoor,’ zei ik.
‘Maar niet perfect,’ zei hij. ‘Er zijn regels, Dexter. En dat moet ook wel. Daarom ben jij anders dan de anderen.’
‘Je aanpassen,’ zei ik, ‘opruimen, geen risico’s nemen, eh...’
Harry schudde zijn hoofd. ‘Belangrijker. Allereerst moet voor je begint honderd procent zeker van zijn dat de persoon in kwestie het echt verdient. Ik heb ik weet niet hoe vaak iemand moeten laten gaan, terwijl ik wist dat hij schuldig was. Dat zo’n klootzak je in je gezicht grijnst, terwijl hij en jij allebei donders goed weten hoe de vork in de steel zit, en je moet de deur voor hem openhouden en hem laten gaan...’ Hij klemde zijn kaken op elkaar en klopte met zijn vuist op de picknicktafel. ‘Dat hoeft jou niet te gebeuren. Maar je moet absoluut zeker zijn van je zaak. Dodelijk zeker, Dexter. En zelfs als je het zeker weet...’ hij hief zijn hand op met de palm naar mij toegekeerd, ‘moet je bewijsmateriaal hebben. Dat hoeft in de rechtszaal niet overeind te blijven, goddank!’ Hij stiet een bitter lachje uit. ‘Daar kom je toch geen steek verder. Maar bewijs moet er zijn, Dexter. Dat is het allerbelangrijkste.’ Hij tikte met zijn knokkel op de tafel. ‘Bewijs, bewijs, bewijs. En zelfs dan...’
Hij stopte midden in zijn zin, niets voor Harry, en ik wachtte af. Ik wist dat er een moeilijke kwestie aan zat te komen. ‘Soms laat je ze zelfs gaan als je dat wel hebt. Hoezeer ze het ook verdienen. Bijvoorbeeld als ze te... te veel in het oog lopen. Als iemand te veel in de schijnwerpers staat, laat hem dan gaan.’
Nou, dat was het dus. Harry had als altijd het antwoord op mijn vraag. Als ik ook maar een zweempje twijfel had, hoorde ik Harry in mijn oor fluisteren. Ik wist het zeker, maar ik had geen bewijs dat Doakes iets anders was dan een heel boze en achterdochtige smeris, en een smeris in mootjes hakken was absoluut iets waarover de stad verontwaardigd over zou worden. En na de recente vroegtijdige dood van detective LaGuerta zou het binnen de politiegelederen vrijwel zeker heel gevoelig liggen als er op die manier nog een smeris de pijp uitging.
Hoe je het ook wendde of keerde, Doakes was Verboden Terrein voor mij. Ik kon uit het raam kijken en de neus van de kastanjebruine Taurus onder een boom zien staan, maar verder niets doen dan hopen dat zich spontaan een andere oplossing zou aandienen, bijvoorbeeld dat er toevallig een piano op zijn hoofd viel. Helaas was ik overgeleverd aan de hoop op een beetje mazzel.
Maar vanavond had de arme, teleurgestelde Dexter geen mazzel en er was de laatste tijd een schromelijk tekort aan vallende piano’s in en om Miami. En zo liep ik in mijn nederige stulpje gefrustreerd te ijsberen. En elke keer als ik terloops uit het raam keek, stond die Taurus aan de overkant van de straat. De gedachte die een uur geleden nog zo’n prettig vooruitzicht had geleken, gonsde door mijn hoofd. Mag Dexter buiten spelen? Nee, helaas, Zielige Zwarte Ruiter. Dexter heeft een time-out.
Toch was er wel een constructief klusje dat ik nu kon klaren, ook al zat ik min of meer in mijn flat gevangen. Ik haalde het verkreukelde stukje papier van MacGregors boot tevoorschijn en streek het glad, waarbij mijn vingers plakkerig werden van de overgebleven lijm van de rol duct tape waar het op had gezeten. reiker en een telefoonnummer. Het was meer dan genoeg om op mijn computer de telefoongids te raadplegen en dat was dan ook binnen een paar minuten gepiept.