‘Eel kleen beet,’ zei ze.
‘Mooi,’ zei ik. ‘Vertel m’n zus eens wat je hebt gezien.’ En ik deed een stap achteruit, maar Arabelle stak vliegensvlug haar hand uit en omklemde mijn arm.
‘Jij niet gaan?’ zei ze verlegen.
‘Ik blijf hier,’ zei ik. Ze keek me even onderzoekend aan. Ik had geen idee waar ze naar zocht, maar kennelijk dacht ze dat ze het had gevonden. Ze liet mijn arm los, vouwde haar beide handen samen, ging bijna in de houding staan en keek Deborah aan.
Ik keek ook naar Deborah en zag dat ze me met een ongelovige uitdrukking op haar gezicht aankeek. ‘Jezus,’ zei ze. ‘Vertrouwt ze jou wel en mij niet?’
‘Ze ziet zo dat ik een puur hart heb,’ zei ik.
‘Een puur wat?’ zei Deborah en ze schudde haar hoofd. ‘Jezus. Als ze eens wist.’
Ik moest toegeven dat er enige waarheid school in de ironische opmerking van mijn zus. Ze had nog maar onlangs ontdekt wat ik ben en het was ietwat een understatement te zeggen dat ze zich daar niet helemaal happy bij voelde. Maar toch, alles was goedgekeurd en opgezet door haar vader, Sint Harry, en zelfs in de dood zou Debs zijn gezag niet in twijfel trekken, en ik trouwens ook niet. Maar haar stem klonk enigszins scherp voor iemand die op mijn hulp rekende en dat stak een beetje. ‘Als je wilt,’ zei ik, ‘kan ik weggaan en het aan jou overlaten.’
‘Nee!’ zei Arabelle, en opnieuw vloog haar hand naar me toe, die zich als vanzelf aan mijn arm vastklonk. ‘Jij zeggen dat je blijft,’ zei ze, terwijl er beschuldiging en bijna-paniek in haar stem doorsijpelde.
Ik trok een wenkbrauw op naar Deborah.
Ik klopte op Arabelles hand en haalde die van me af. ‘Ik blijf hier,’ zei ik, en ik voegde eraan toe: ‘Yo espero aquí,’ met alweer zo’n volslagen kunstmatige glimlach die haar op de een of andere manier gerust leek te stellen. Ze keek me in de ogen, glimlachte terug, haalde diep adem en keek Debs aan.
‘Vertel,’ zei Debs tegen Arabelle.
‘Ik hier op zelfde tijd komen, elke keer,’ zei ze.
‘Hoe laat is dat?’ vroeg Deborah.
Arabelle haalde haar schouders op. ‘Vijf uur,’ zei ze. ‘Nu drie keer per week, want en julio het is dicht, maar ze willen het schoon blijven. Geen coke-rlakken.’ Ze keek me aan en ik knikte; coke-rlakken niet goed.
‘En je ging naar de achterdeur?’ vroeg Deborah.
‘Ailtaid, es…’ Ze keek naar me en trok een onbeholpen gezicht. ‘Siempre?’
‘Altijd,’ vertaalde ik.
Arabelle knikte. ‘Altijd achterdeur,’ zei ze. ‘Frontkant ees dicht hasta octobre.’
Deborah hield haar hoofd even schuin maar begreep het toen: voorkant tot oktober gesloten. ‘Oké,’ zei ze. ‘Dus je kwam hier, je loopt om naar de achterdeur en dan zie je het lijk?’
Arabelle bedekte opnieuw haar gezicht, even maar. Ze keek naar me en ik knikte, dus ze haalde haar handen weer weg. ‘Ja.’
‘Heb je nog iets anders gezien, iets ongebruikelijks?’ vroeg Debs en Arabelle keek haar onbegrijpend aan. ‘Heb je iets gezien wat er niet thuishoorde?’
‘El cuerpo,’ zei Arabelle verontwaardigd, terwijl ze naar het lijk wees. ‘Hij hier niet horen zijn.’
‘En heb je helemaal niemand anders gezien?’
Arabelle schudde haar hoofd. ‘Niemand. Ik alleen.’
‘En in de buurt?’ Arabelle keek weer niet-begrijpend en Deborah wees. ‘Verderop? Op de stoep? Iemand helemaal daar?’
Arabelle schokschouderde. ‘Turistas. Met camera’s.’ Ze fronste en zei op zacht fluisterende toon tegen mij: ‘Creado que es posible que estan maricones,’ zei ze, haar schouders ophalend.
Ik knikte. ‘Homotoeristen,’ zei ik tegen Deborah.
Deborah keek haar nors aan en wendde zich toen naar mij, alsof ze een van ons kon afschrikken om met een volgende, echt rake vraag te komen. Maar zelfs mijn legendarische vernuft was uitgeput en ik haalde mijn schouders op. ‘Ik weet het niet,’ zei ik. ‘Waarschijnlijk heeft ze gewoon niet meer te zeggen.’
‘Vraag haar waar ze woont,’ zei Deborah en er schoot een verschrikte blik over Arabelles gezicht.
‘Ik denk niet dat ze je dat vertelt,’ zei ik.
‘Waarom niet, verdomme?’ vroeg Deborah op hoge toon.
‘Ze is bang dat je haar bij la migra aangeeft,’ zei ik en Arabelle maakte een heus sprongetje toen ik dat zei. ‘Vreemdelingenpolitie.’
‘Ik weet verdomme heus wel wat la migra betekent,’ snauwde Deborah. ‘Ik woon hier ook, weet je nog?’
‘Ja,’ zei ik. ‘Maar je hebt geweigerd Spaans te leren.’
‘Vraag haar dan of ze het jóú wil vertellen,’ zei Deborah.
Ik haalde mijn schouders op en wendde me tot Arabelle. ‘Necesito su dirección,’ zei ik.
‘Por qué?’ vroeg ze nogal terughoudend.
‘Vamos a bailando,’ zei ik. We gaan dansen.
Ze giechelde. ‘Estoy casada,’ zei ze. Ik ben getrouwd.
‘Por favor?’ zei ik, met mijn allerbeste volmaakte honderd watt nepglimlach, en ik voegde eraan toe: ‘Nunca por la migra, verdadamente.’ Arabelle glimlachte, boog zich naar voren en fluisterde een adres in mijn oor. Ik knikte; het was in een wijk waar het wemelde van de Midden-Amerikaanse immigranten, van wie een aantal legaal was. Het klopte wel dat ze daar woonde, en ik wist zeker dat ze me de waarheid vertelde. ‘Gracias,’ zei ik en toen ik me afwendde, greep ze me opnieuw bij de arm.
‘Nunca por la migra?’ zei ze.
‘Nunca,’ zei ik. Nooit. ‘Solamente para hallar este matador.’ Alleen om de moordenaar te vinden.
Ze knikte alsof het logisch was dat ik haar adres nodig had om de moordenaar te vinden en glimlachte weer verlegen naar me. ‘Gracias,’ zei ze. ‘Te creo.’ Ik geloof je. Het was werkelijk ontroerend dat ze me zo vertrouwde, vooral als je bedacht dat ze daar geen enkele reden toe had, nog los van het feit dat ik haar een complete nepglimlach had geschonken. Ik begon me af te vragen of een carrièreswitch wellicht op z’n plaats was; misschien zou ik auto’s moeten verkopen, of zelfs president moeten worden.
‘Oké,’ zei Deborah. ‘Ze mag naar huis.’
Ik knikte naar Arabelle. ‘Va a su casa,’ zei ik.
‘Gracias,’ zei ze nogmaals. En ze glimlachte breed, draaide zich om en rende bijna naar de straat.
‘Shit,’ zei Deborah. ‘Shit shit SHIT.’
Ik keek haar met opgetrokken wenkbrauwen aan en ze schudde haar hoofd. Het leek alsof ze was leeggelopen, de woede en spanning trokken uit haar weg. ‘Ik weet dat het stom klinkt,’ zei ze. ‘Ik hoopte alleen dat ze iets had gezien. Ik bedoel…’ Ze haalde haar schouders op en wendde zich af, keek naar het lijk in de deuropening. ‘Die homotoeristen vinden we ook nooit. Niet in South Beach.’
‘Die kunnen sowieso niets hebben gezien,’ zei ik.
‘Op klaarlichte dag. En niemand heeft iets gezien?’
‘Mensen zien wat ze verwachten te zien,’ zei ik. ‘Hij heeft waarschijnlijk een bestelbus gebruikt, en daardoor wordt hij onzichtbaar.’
‘Nou, shit,’ zei ze nogmaals, en het leek me geen goed moment om aanmerkingen te maken op haar beperkte vocabulaire. Ze keek me opnieuw aan. ‘Ik neem aan dat je over deze ook niets weet waarmee ik verder kom.’
‘Ik zal wat foto’s maken en erover nadenken,’ zei ik.
‘Dat betekent nee, hè?’
‘Geen definitief nee,’ zei ik. ‘Het impliceert een nee.’