‘Niemand wijst naar brigadier Debbie,’ zei ze.
Ik knikte. ‘Natuurlijk niet,’ zei ik. ‘Dat durft niemand.’ Astor keek alsof ze daartegenin wilde gaan, dus zette ik met een klap mijn koffiekop neer en stond op. ‘Ik vertrek nu om naar mijn prachtige werk te gaan, waarmee ik de brave burgers van onze stad verdedig.’
‘Met een microscoop kun je geen mensen verdedigen,’ zei Astor.
‘Genoeg, Astor,’ zei Rita en ze schoof naar me toe om me nog een kus te geven, deze keer op mijn gezicht. ‘Ik hoop dat je deze te pakken krijgt, Dexter,’ zei ze. ‘Het klinkt afschuwelijk.’
Ik hoopte ook dat we deze te pakken zouden krijgen. Vier slachtoffers op één dag leek zelfs mij een beetje overijverig, en het zou de hele stad absoluut onderdompelen in een paranoïde, waakzame atmosfeer, waardoor het voor mij nagenoeg onmogelijk zou zijn om stilletjes in mijn eentje plezier te maken.
Dus ik vertrok naar mijn werk, vastbesloten om het recht te laten zegevieren. Natuurlijk begon elke werkelijke poging om het recht te laten zegevieren al in het verkeer, aangezien weggebruikers in Miami reeds lang geleden het karwei om van a naar b te komen hebben veranderd in een soort razendsnelle, zwaarbewapende machtsstrijd tussen botsautootjes. Wat het nog interessanter maakt is dat iedere weggebruiker zijn eigen regels heeft. Ik reed bijvoorbeeld op de snelweg tussen bumper klevende auto’s, terwijl een man op de rijbaan naast me plotseling begon te toeteren. Toen ik opzij keek, maakte hij een driftig gebaar met zijn handen en riep: ‘Maricón!’ en hij drong zich voor me langs naar de vluchtstrook, waar hij wegstoof.
Ik had geen idee wat dit uiterlijk vertoon allemaal te betekenen had en zwaaide domweg naar zijn auto toen die onder begeleiding van een claxon- en schreeuwconcert in de verte verdween. De Spitsuursymfonie van Miami.
Ik was aan de vroege kant op mijn werk, maar het gebouw zoemde al van uitzinnige bedrijvigheid. De perskamer puilde uit met meer mensen dan ik er ooit had gezien; ik nam tenminste aan dat het mensen waren, hoewel je dat met verslaggevers nooit zeker weet. Maar de ernst van de situatie drong pas goed tot me door toen ik me realiseerde dat er weliswaar tientallen camera’s en microfoons waren, maar dat hoofdinspecteur Matthews nergens te bekennen was.
Er wachtten me nog meer ontstellende schokken: een geüniformeerde smeris stond bij de lift en beval me mijn badge te laten zien voor hij me liet passeren, ook al kende ik hem vaag. En, het moest niet gekker worden, toen ik eindelijk bij de laboratoria aankwam, zag ik dat Vince waarachtig een zak croissants had meegenomen.
‘Goeie hemel,’ zei ik, terwijl ik naar Vince’ van kruimels vergeven overhemd keek. ‘Ik maakte maar een grapje, Vince.’
‘Dat weet ik,’ zei hij. ‘Maar het klonk zo deftig, dus…’ Hij haalde zijn schouders op, waardoor een spoortje croissantkruimels op de grond viel. ‘Ze hebben ze ook met chocoladevulling,’ zei hij. ‘En ham en kaas.’
‘Volgens mij keuren ze dat in Parijs niet goed,’ zei ik.
‘Waar heb jij verdomme gezeten?’ snauwde Deborah achter me, en ze griste een ham-kaascroissant weg.
‘Sommigen van ons slapen wel eens,’ zei ik.
‘Sommigen van ons komen niet aan slaap tóé,’ zei ze. ‘Omdat sommigen van ons hun werk proberen te doen, omgeven door verdomde cameraploegen uit Brazilië en Joost mag weten waar nog meer vandaan.’ Ze nam woest een hap croissant, keek met volle mond naar de rest ervan in haar hand en zei: ‘Jezus christus, wat is dít?’
‘Een Franse donut,’ zei ik.
Debs gooide de rest naar de vlakbij staande prullenbak en miste die op ruim een meter. ‘Smaakt naar shit,’ zei ze.
‘Wil je liever wat van mijn jambroodje proeven?’ vroeg Vince aan haar.
Debs gaf geen krimp. ‘Sorry, ik heb minstens een mondvol nodig, en die heb je niet,’ zei ze en ze greep me bij de arm. ‘Kom mee.’
Mijn zus nam me mee de gang door naar haar kantoortje en wierp zich op haar bureaustoel. Ik ging op de klapstoel zitten en wachtte op welke emotionele uitbarsting ook die ze voor me in petto had.
Die kwam in de vorm van een stapel kranten en tijdschriften die ze naar me toe gooide en zei: ‘L.A. Times. Chicago Sun-Times. New York verdomde Times. Der Spiegel. Toronto Star.’
Voordat ik compleet onder een stapel papier werd bedolven en zo was toegetakeld dat ik ongevoelig was geworden, greep ik haar bij de arm om te voorkomen dat ze de Karachi Observer naar me toe smeet. ‘Debs,’ zei ik. ‘Ik kan ze beter bekijken als ze niet in mijn oogkassen geklemd zitten.’
‘Dit is een shitstorm,’ zei ze, ‘zo’n shitstorm heb je nog nooit meegemaakt.’
Eerlijk gezegd had ik niet veel echte shitstormen meegemaakt, hoewel Randy Schwartz een keer in het jongenstoilet op de middenschool een vuurwerkbom door een volle wc had gespoeld, waardoor meneer O’Brien vroeg naar huis moest om zich te verkleden. Maar Debs was duidelijk niet in de stemming om gelukkige herinneringen op te halen, ook al hadden we allebei een hekel aan meneer O’Brien gehad. ‘Dat had ik al begrepen,’ zei ik, ‘omdat Matthews in geen velden of wegen te zien is.’
Ze snoof. ‘Alsof hij nooit heeft bestaan.’
‘Ik had niet gedacht dat we ooit zo’n gepeperde zaak zouden krijgen dat de hoofdinspecteur niet op tv wil,’ zei ik.
‘Vier verdomde lijken op één verdomde dag,’ spoog ze. ‘Zoiets is nog nooit vertoond, en ik krijg het in m’n mik.’
‘Rita zei dat je er heel leuk uitzag op televisie,’ zei ik bemoedigend, maar om de een of andere reden sloeg ze om die reden tegen de stapel kranten en vielen er nog een paar op de grond.
‘Ik wíl niet op die klotetelevisie,’ zei ze. ‘Die klote Matthews heeft me voor de leeuwen geworpen, omdat dit momenteel absoluut het grootste, ellendigst duivelachtige, kloterigste verhaal ter wereld is, verdomme, en we hebben nog niet eens foto’s van de lijken vrijgegeven, maar op de een of andere manier weet iedereen dat er iets vreemds aan de hand is. De burgemeester krijgt een verdomde zenuwinzinking, die klootzak van een gouvernéúr krijg een verdomde zenuwinzinking en als ik dit hele gedoe niet tegen lunchtijd persoonlijk oplos, schuift de hele kloterige staat Florida de oceaan in, en als dat gebeurt, lig ik eronder.’ Ze sloeg nog een keer tegen de stapel kranten en deze keer viel minstens de helft ervan op de vloer. Daarmee leek alle woede uit haar te zijn weggeslagen, want ze liet zich voorovervallen en zag er plotseling uitgewrongen en uitgeput uit. ‘Ik heb hier echt wat hulp bij nodig, broertje. Ik haat het om het je te moeten vragen, maar… als je er ooit een zou kunnen ontrafelen, dan is het deze wel.’
Ik snapte niet waarom ze het plotseling haatte om het me te vragen; ze had het me tenslotte wel eerder gevraagd, verschillende keren zelfs, en toen haatte ze me ook niet. De laatste tijd leek ze wat merkwaardig en zelfs pedant te doen als het ging om mijn speciale gaven. Maar wat kon het me schelen. Hoewel ik inderdaad geen emoties bezit, ben ik er niet immuun voor wanneer ik ermee gemanipuleerd word en ik kon echt niet werkeloos toezien dat mijn zus zo overduidelijk aan het eind van haar Latijn was. ‘Natuurlijk help ik je, Debs,’ zei ik. ‘Ik weet alleen niet hoeveel ik kan doen.’
‘Nou, verdomme, je moet iets doen,’ zei ze. ‘Anders gaan we ten onder.’
Het was lief van haar dat ze ‘wij’ zei en mij daar ook bij betrok, hoewel ik me er tot nu toe niet van bewust was dat ik ook ten onder zou gaan. Maar door het bonusgevoel dat ik ergens bij hoorde, werd mijn reusachtige brein bepaald niet tot actie aangezet. Sterker nog, in het reusachtige schedeldak waarin Dexters Cerebrale Geestvermogens huizen, was het abnormaal stil, zoals dat ook op de plaatsen delict het geval was geweest. Niettemin was het duidelijk dat hier de goeie ouwe teamgeest van stal gehaald moest worden, dus sloot ik mijn ogen en deed mijn best eruit te zien alsof ik heel diep nadacht.