‘Wat wilt u?’ vroeg de vrouw op bevelende toon.
Debs liet prompt haar badge zien. ‘Ik ben brigadier Morgan. Van de politie?’
‘O, mijn god,’ zei de vrouw. ‘Ik haal Jo Anne,’ en ze verdween door een deur rechts van ons.
Deborah keek me aan alsof het mijn schuld was en zei: ‘Jezus,’ en toen sloeg de deur weer open en een kleine vrouw met een lange neus en een kort kapsel stoof naar buiten.
‘Politie?’ zei ze, en er klonk echt woede in haar stem door. Ze keek achter ons en toen weer naar Deborah, terwijl ze haar van top tot teen opnam. ‘Ben jíj de politie? Welke, de pin-uppolitie?’
Natuurlijk was Deborah eraan gewend dat mensen haar uitdaagden, maar meestal waren ze niet zo onbehouwen. Ze bloosde een beetje voor ze haar badge weer omhoogstak en zei: ‘Brigadier Morgan. Hebt u informatie voor ons?’
‘Dit is geen moment voor politieke correctheid,’ zei de vrouw. ‘Ik heb Dirty Harry nodig en ik krijg Legally Blonde.’
Deborah kneep haar ogen tot spleetjes en de lieflijke rode blos verdween van haar wangen. ‘Ik kan u ook aanklagen wegens obstructie van een onderzoek.’
De vrouw staarde alleen maar. Toen werd er vanuit het backoffice een kreet geslaakt en iets groots viel en brak in stukken. Ze maakte een sprongetje en zei: ‘Mijn god. Goed dan, kom mee,’ en ze verdween weer door de deur. Deborah slaakte een diepe zucht, liet een paar tanden zien en daarna gingen we achter haar aan.
De kleine vrouw verdween alweer door een deur aan het einde van de gang, en tegen de tijd dat we haar hadden ingehaald, zat ze op een draaistoel aan een vergadertafel. ‘Ga zitten,’ zei ze, terwijl ze met een omvangrijke, zwarte afstandsbediening naar de andere stoelen wapperde. Zonder af te wachten of we ook inderdaad zaten, wees ze met de afstandsbediening naar een grote flatscreen-tv en zei: ‘Dit is gisteren binnengekomen, maar we hadden vanochtend pas tijd om ernaar te kijken.’ Ze keek ons aan. ‘We hebben onmiddellijk gebeld,’ zei ze, misschien nog natrillend van angst wegens Deborahs dreigement. Maar als dat zo was, dan hield ze haar sidderingen opmerkelijk goed in bedwang.
‘Wat is het?’ vroeg Deborah terwijl ze op de stoel glipte.
Ik nam naast haar plaats en de vrouw zei: ‘De tv. Kijk maar.’
De tv kwam knipogend tot leven, leidde ons door een paar schitterende informatieve schermen waarop ons werd gevraagd te wachten of te selecteren, en kwam toen met een schrille kreet tot leven. Naast me maakte Deborah onwillekeurig een stuiptrekking.
Het scherm lichtte met een shot op: vanuit een roerloze positie vanboven af zagen we een lichaam tegen een witte porseleinen achtergrond liggen. De ogen stonden wijd open, staarden en waren, volgens iemand met mijn bescheiden ervaring, duidelijk dood. Toen kwam een gedaante in beeld die het lichaam gedeeltelijk blokkeerde. We zagen alleen de rug, en daarna een opgestoken arm met een elektrische zaag. De arm ging omlaag en we hoorden de jankende beet ervan in het vlees.
‘Jezus christus,’ zei Deborah.
‘Het wordt nog erger,’ zei de kleine vrouw.
Het zaagblad snorde en gromde, en we zagen de figuur op de voorgrond zwoegen. Toen de zaag stopte, liet de figuur hem op het porselein vallen, reikte naar voren, trok een reusachtige massa verschrikkelijke, glanzende ingewanden uit het lichaam en liet ze vallen waar ze het beste op camera te zien waren. Daarna verschenen er grote witte letters op het scherm, precies over de massa ingewanden.
HET NIEUWE MIAMI: HET RUKT JE DE DARMEN UIT
Het beeld bleef even staan en toen werd het scherm zwart.
‘Wacht,’ zei de vrouw, en het scherm knipoogde opnieuw, waarna nieuwe letters glanzend tot leven kwamen.
HET NIEUWE MIAMI — DEEL 2
Een zonsopgang op het strand. Aangename latinmuziek. Een golf rolde het strand op. Een vroege jogger draafde in beeld, struikelde en bleef geschrokken staan. De camera zoomde in op het gezicht van de jogger dat van schrik overging in afgrijzen. Daarop zette de jogger het op een lopen, weg van het water, over het zand naar de straat in de verte. De camera bewoog zich terug om mijn oude vrienden te tonen, het gelukkige echtpaar dat we met opengereten buik op het zand in South Beach hadden aangetroffen.
Daarna sprong het beeld over naar de eerste agent die ter plaatse was, terwijl hij zijn gezicht vertrok, zich afwendde en moest overgeven. Een volgend shot liet de gezichten in de menigte toeschouwers zien, die er halsreikend naar keken en verstarden, en nog een paar andere gezichten, die steeds sneller voorbijkwamen, telkens met een andere gelaatsuitdrukking, elk spreidde op zijn eigen manier zijn afgrijzen tentoon.
Er was een werveling op het scherm en het liet van elk gezicht dat langs was gekomen een verstard shot zien, de beelden werden in vakjes gerangschikt tot het scherm er helemaal mee gevuld was en eruitzag als een bladzijde uit het jaarboek van een middelbare school, drie keurige rijen met elk een stuk of tien geschokte portretfoto’s.
Opnieuw kwamen de letters glanzend tot leven:
HET NIEUWE MIAMI: HET GRIJPT JE BIJ DE STROT
En toen werd het scherm zwart.
Ik had hier nagenoeg niets op te zeggen, en een blik op mijn metgezellen leerde me dat ik niet de enige was. Ik dacht erover om kritisch commentaar op de cameratechniek te leveren, om de onaangename stilte te doorbreken, tenslotte wil het publiek van vandaag wel wat meer vaart in de beelden. Maar de stemming in het vertrek leek niet echt bevorderlijk voor een discussie over filmtechniek, dus deed ik er het zwijgen toe. Deborah zat met opeengeklemde tanden. De kleine vrouw zei niets, keek alleen maar door het raam naar het prachtige uitzicht. Toen zei ze ten slotte: ‘We nemen aan dat er nog meer is. Ik bedoel, op het nieuws zeiden ze dat er vier lijken waren, dus…’ Ze schokschouderde. Ik probeerde langs haar heen naar buiten te kijken, naar wat haar belangstelling had gewekt, maar ik zag alleen een speedboot die door Government Cut voer.
‘Is dit gisteren afgeleverd?’ zei Deborah. ‘Met de gewone post?’
‘Het zat in een gewone envelop met het postmerk van Miami,’ zei de vrouw. ‘Het is een gewone dvd, dezelfde die we hier op kantoor gebruiken. Je kunt ze overal krijgen, Office Depot, Wal-Mart, waar dan ook.’
Ze zei het met zo’n minachting, en met zo’n lieftallige, waarachtig menselijke uitdrukking op haar gezicht — iets tussen verachting en onverschilligheid in — dat ik me wel moest afvragen hoe ze ook maar íémand, laat staan miljoenen mensen, kon verleiden naar een stad te komen waarin ook iemand als zij woonde.
En toen die gedachte op de vloer van mijn brein kletterde en tegen het marmer weerkaatste, tufte een kleine trein uit Station Dexter regelrecht de rails op. Even keek ik alleen maar naar de schoorsteen, waar rookwolken uit walmden, en toen sloot ik mijn ogen en klom aan boord.
‘Wat,’ zei Deborah op hoge toon. ‘Wat heb je?’
Ik schudde mijn hoofd en dacht er nog een keer over na. Ik hoorde dat Deborah met haar vingers op de tafel tikte, en daarna hoe de kleine vrouw de afstandsbediening luidruchtig neerlegde. De trein bereikte eindelijk zijn kruissnelheid en ik deed mijn ogen open. ‘Stel,’ zei ik, ‘dat iemand uit is op negatieve publiciteit over Miami?’
‘Dat heb je al gezegd,’ sneerde Deborah, ‘en het is nog steeds idioot. Waarom zou iemand een wrok tegen de hele verdomde staat koesteren?’
‘Maar stel dat het niet tegen de staat is gericht?’ zei ik. ‘Stel dat het alleen maar gericht is tegen de mensen die de staat promóten?’ Ik keek nadrukkelijk naar de kleine vrouw.
‘Ik?’ zei de kleine vrouw. ‘Heeft iemand dit gedaan om míj te raken?’