Haar bescheidenheid ontroerde me en ik schonk haar een van mijn hartelijkste nepglimlachjes. ‘Jou, of je bureau,’ zei ik.
Ze fronste haar wenkbrauwen, alsof het een belachelijk idee was dat iemand haar bureau zou aanvallen en niet haarzelf. ‘Nou…’ zei ze vertwijfeld.
Maar Deborah sloeg op de tafel en knikte. ‘Dat is het,’ zei ze. ‘Nú slaat het ergens op. Als je iemand hebt ontslagen en hij nijdig is.’
‘Vooral wanneer diegene om te beginnen al niet spoorde,’ zei ik.
‘Wat bij de meesten van die artistiekerige types sowieso al het geval is,’ zei Deborah. ‘Dus iemand verliest zijn baan, kropt dat een tijdje op en slaat op deze manier terug.’ Ze wendde zich tot de kleine vrouw. ‘Ik moet je personeelsdossiers inzien.’
De vrouw opende en sloot haar mond een paar keer en schudde toen haar hoofd. ‘Ik kan jullie onze dossiers niet laten zien,’ zei ze.
Deborah keek haar nors aan en daarna, net toen ik verwachtte dat ze ertegenin zou gaan, stond ze op. ‘Ik begrijp het,’ zei ze. ‘Kom mee, Dex.’ Ze ging op weg naar de deur en ik stond op om achter haar aan te gaan.
‘Wat… Waar gaan jullie naartoe?’ riep de vrouw ons na.
‘We gaan een gerechtelijk bevel halen. En een aanhoudingsbevel,’ zei ze, en zonder op antwoord te wachten draaide ze zich om.
Ik sloeg de vrouw een goede tweeënhalve seconde gade terwijl ze erover nadacht of ze zich er misschien uit kon bluffen, maar toen sprong ze op, rende achter Debs aan en riep: ‘Wacht effe!’
En zo kwam het dat ik slechts een paar minuten later zomaar in het backoffice voor een computerbeeldscherm zat. Naast me aan het toetsenbord zat Noel, een absurd magere Haïtiaans-Amerikaanse man met dikke brillenglazen en heftige littekens op zijn gezicht.
Wanneer er ook maar aan een computer gewerkt moet worden, doet Deborah om de een of andere reden een beroep op haar broer, Digitaal Dominante Dexter. En het is inderdaad waar dat ik behoorlijk veel talent heb als het gaat om op mysterieuze wijze met een computer feiten achterhalen. Dat was namelijk ook noodzakelijk voor mijn kleine en onschuldige hobby bij het opsporen van de slechteriken die door de mazen van het rechtssysteem heen glippen, en ze te veranderen in een paar mooie, keurige vuilniszakken vol reserveonderdelen.
Maar het klopt ook dat onze machtige politie verschillende computerexperts in dienst heeft, die het werk net zo gemakkelijk kunnen doen. Zij hebben het voordeel dat niemand binnen de politiemacht zich afvraagt waarom een bloedspatdeskundige zo’n goede hacker is. Dat soort vragen zou me uiteindelijk niet goed uitkomen en wantrouwige mensen zouden dan wel eens kunnen gaan nadenken. En dat wil ik op het werk graag vermijden, aangezien smerissen berucht zijn om hun wantrouwen.
Maar toch, klagen helpt niet. Dat trekt evenveel aandacht, en hoe dan ook, de hele politiemacht is eraan gewend dat we met z’n tweeën optreden; en hoe kon ik tenslotte nee zeggen tegen mijn arme kleine zusje zonder een paar van haar vermaarde elleboogstoten te moeten incasseren? Bovendien had ze zich de laatste tijd enigszins zuur en afstandelijk gedragen, en wanneer ik mijn BLQ, oftewel Behulpzame Loyale Quotiënt, wat kon opvijzelen, kon dat absoluut geen kwaad.
Dus speelde ik de Plichtsgetrouwe Dexter en ging bij Noel zitten, die veel te veel eau de cologne ophad, en we bespraken waar we naar moesten zoeken.
‘Moet je horen,’ zei Noel met een dik Creools accent, ‘ik geef je een lijst met iedereen die in de afgelopen, hoeveel, twee jaar? is ontslagen.’
‘Twee jaar is mooi,’ zei ik. ‘Als het er tenminste niet te veel zijn.’
Hij haalde zijn schouders op, iets wat er met zijn knokige schouders op de een of andere manier pijnlijk uitzag. ‘Een stuk of tien,’ zei hij. Hij glimlachte en voegde eraan toe: ‘Dankzij Jo Anne hebben er heel wat meer zelf ontslag genomen.’
‘Print de lijst,’ zei ik. ‘Dan controleren we hun dossiers op ongebruikelijke klachten of dreigementen.’
‘Maar we hebben ook,’ zei hij, ‘een aantal freelancers dat projecten ontwerpt, ja? En soms krijgen zij de opdracht niet, en wie weet hoe ongelukkig ze daarmee zijn?’
‘Maar een freelancer kan het bij een volgend project altijd opnieuw proberen, oké?’
Noel haalde opnieuw zijn schouders op, en nu zag het eruit alsof met die beweging van zijn te scherpe schouders zijn oren werden bedreigd. ‘M’sschien,’ zei hij.
‘Dus tenzij het een of andere allerlaatste uitbarsting was, waarbij het bureau heeft gezegd dat het nooit meer van zijn diensten gebruik zal maken, lijkt dat me minder waarschijnlijk.’
‘Dan houden we het op degenen die ontslagen zijn,’ zei hij en even later had hij een lijst uitgeprint met, zoals hij zei, een stuk of tien namen en Laatst Bekende Adressen, negen, om precies te zijn.
Deborah had uit het raam staan staren, maar toen ze de printer hoorde zoemen, beende ze naar ons toe en steunde op mijn rugleuning. ‘Wat heb je?’ vroeg ze dwingend.
Ik haalde het vel papier uit de printer en stak het omhoog. ‘Misschien niets,’ zei ik. ‘Er zijn negen mensen ontslagen.’ Ze griste de lijst uit mijn hand en keek er nijdig naar, alsof het vel papier bewijs achterhield. ‘We vergelijken ze nogmaals met hun dossier,’ zei ik. ‘Om te zien of ze bedreigingen hebben geuit.’
Deborah knarste met haar tanden en ik zag zo dat ze de deur uit wilde rennen om achter het eerste adres aan te gaan, maar tenslotte zou het tijd schelen om eerst te kijken wie van belang waren en degenen die er echt uit sprongen bovenaan te zetten. ‘Mooi,’ zei ze ten slotte. ‘Maar schiet wel op, hè?’
En we schoten op. Ik kon twee medewerkers schrappen die waren ‘ontslagen’ omdat de vreemdelingendienst ze het land uit had gezet. Maar slechts één naam bleef boven aan de lijst staan: Hernando Meza, die — volgens het dossier — recalcitrant was geworden en met geweld uit het gebouw had moeten worden verwijderd.
En het mooie gedeelte? Hernando had voor vliegvelden en cruiseterminals tentoonstellingen ontworpen.
Tentoonstellingen zoals we op South Beach en in Fairchild Gardens hadden gezien.
‘Godverdomme,’ zei Deborah toen ik het haar vertelde. ‘Dat is een honkslag, zo van de knuppel.’
Ik vond ook dat het de moeite waard was om een babbeltje met Meza te maken, maar een knagend stemmetje zei me dat de zaken nooit zo eenvoudig liggen, dat je met een honkslag zo van de knuppel meestal weer wordt uitgeslagen, of dat je moest wegduiken voor de terugslag van de knuppel.
En, zoals we inmiddels zouden moeten weten, elke keer wanneer je voorspelt dat het misgaat, heb je dikke kans dat je gelijk krijgt.
9
Hernando Meza woonde in een mooi, maar niet te mooi, gedeelte van Coral Gables, en dus was er, in tegenstelling tot een groot deel van de rest van Miami en beschermd door zijn eigen middelmatigheid, in de afgelopen twintig jaar niet veel veranderd. Sterker nog, zijn huis bevond zich op misschien anderhalve kilometer van de plek waar Deborah woonde, waardoor ze praktisch buren waren. Helaas was dat voor geen van beiden een aanmoediging om de banden als buren aan te halen.
Het begon al zodra Debs op zijn deur klopte. Ze wiebelde met haar voet, waardoor ik wist dat ze opgewonden was en werkelijk dacht dat ze iets te pakken had. En toen de deur een mechanisch, zoemend geluid maakte, naar binnen toe openging en Meza onthulde, hield Deborah op met wiebelen en zei: ‘Shit.’ Natuurlijk binnensmonds, maar het was niet te missen.
Meza hoorde haar, zei terug: ‘Nou, krijg jij de klere,’ en staarde haar alleen maar met een werkelijk indrukwekkend vijandige blik aan, als je bedacht dat hij in een elektrische rolstoel zat en kennelijk zijn ledematen niet kon gebruiken, behalve dan misschien een paar vingers aan elke hand.
Met een van zijn vingers trok hij aan een joystick op het glanzende metalen paneel dat aan de voorkant van zijn stoel was bevestigd en hij slingerde een paar centimeter naar voren. ‘Wat wil je, verdomme?’ zei hij. ‘Voor een Jehova’s getuige zie je er niet slim genoeg uit, wil je me soms iets verkopen? Hé, ik kan wel een paar nieuwe ski’s gebruiken.’