Выбрать главу

Ik deed als een vis op het droge een paar keer mijn mond open en dicht, terwijl de vrouw op haar toetsenbord rammelde. Het was gewoon te veel; zelfs haar laconieke ‘potverdikke’ was een belediging van de logica. Deborahs leven stond op het spel, zou dan niet iedereen die fysiek in staat was om te staan en te praten, hemel en aarde moeten bewegen en de boel stijf moeten vloeken? Misschien kon ik Hernando Meza regelen om hier een workshop te houden over de juiste taalkundige benadering van naderend onheil.

Het duurde veel langer dan zowel mogelijk als menselijk leek, maar uiteindelijk kreeg ik het voor elkaar om alle papieren naar behoren in te vullen en de vrouw over te halen dat ik, aangezien ik familie was én een werknemer van de politie, alle recht in de wereld had om mijn zus te zien. Maar zoals het er uiteraard in dit tranendal aan toegaat, kreeg ik haar niet echt te zien. Ik mocht simpelweg in de gang door een patrijspoort gluren en zag een wat mij toescheen enorme mensenmassa, die in limoengroene operatiekleding om de tafel stond en verschrikkelijke, onvoorstelbare dingen met Deborah deed.

Een paar eeuwen lang stond ik daar alleen maar te staren en kromp zo nu en dan ineen wanneer er een bloederige hand of instrument in de lucht boven mijn zus verscheen. De stank van chemicaliën, bloed, zweet en angst was bijna overweldigend. Maar ten slotte, toen ik de aarde luchtledig voelde worden en dood voelde gaan, en de zon oud en koud was, deden ze allemaal een stap bij de tafel vandaan en werd Deborah door een aantal van hen in de richting van de deur geduwd. Ik stapte naar achteren en keek toe hoe ze haar door de deuren de gang in reden, en greep toen de arm vast van een van de ouder uitziende mannen die er in een stoet achteraan kwamen. Dat was een vergissing: ik raakte met mijn hand iets kouds, vochtigs en kleverigs aan, ik trok hem weg en zag dat hij onder het bloed zat. Even voelde ik me licht in het hoofd worden, smerig en zelfs een beetje paniekerig, maar toen de chirurg zich omdraaide en me aankeek, wist ik me net genoeg weer te herstellen.

‘Hoe is het met haar?’ vroeg ik aan hem.

Hij keek de gang door, naar waar ze mijn zus naartoe brachten, en toen weer naar mij. ‘Wie bent u?’ vroeg hij.

‘Haar broer,’ zei ik. ‘Komt ze er weer bovenop?’

Hij schonk me een half, weinig vrolijk glimlachje. ‘Veel te vroeg om daar iets van te zeggen,’ zei hij. ‘Ze heeft heel wat bloed verloren. Het kan prima gaan, maar ze kan ook complicaties krijgen. Dat weten we gewoon nog niet.’

‘Wat voor complicaties?’ vroeg ik. Mij scheen dat een volkomen redelijke vraag toe, maar hij slaakte een geërgerde zucht en schudde zijn hoofd.

‘Alles van infectie tot hersenbeschadiging,’ zei hij. ‘De komende dagen kunnen we er niets van zeggen, dus u zult gewoon moeten afwachten tot we wel iets weten, oké?’ Hij schonk me de andere helft van het glimlachje en liep weg, in tegenovergestelde richting van waar ze Deborah naartoe hadden gebracht.

Ik keek hem na en dacht na over hersenbeschadiging. Toen draaide ik me om en ging de brancard met Deborah achterna.

12

Er stonden zoveel apparaten om Deborah heen dat het even duurde voordat ik haar te midden van de zoemende en piepende warboel ontdekte. Ze lag roerloos in het bed, overal zaten slangen in haar lijf, haar gezicht was half bedekt door een zuurstofmasker en ze was bijna even bleek als de lakens. Ik bleef een minuut naar haar staan kijken, wist niet precies wat ik moest doen. Ik was alleen maar bezig geweest met haar te zien en nu ik hier was, kon ik me niet herinneren ooit ergens gelezen te hebben wat de juiste procedure was bij een bezoek aan je dierbaren op de intensivecareafdeling. Moest ik haar hand vasthouden? Dat leek me wel waarschijnlijk, maar ik wist het niet zeker, en in de hand die het dichtst bij me lag, zat een infuus; het leek me geen goed idee het risico te nemen dat die eruit floepte.

Dus in plaats daarvan vond ik, weggestopt onder alle apparaten die het leven kunstmatig in stand houden, een stoel. Die zette ik zo dicht bij het bed neer als me gepast leek en ik ging zitten wachten.

Na slechts een paar minuten werd er op de deur geklopt en toen ik opkeek, zag ik een magere, zwarte smeris die ik vagelijk kende. Wilkins. Hij stak zijn hoofd om de deur en zei: ‘Hé. Dexter, hè?’ Ik knikte en liet hem mijn ID zien.

Wilkins maakte een hoofdknikje naar Deborah. ‘Hoe gaat het met ’r?’

‘Te vroeg om er iets van te zeggen,’ zei ik.

‘Lullig, man,’ zei hij en hij haalde zijn schouders op. ‘De hoofdinspecteur wil dat er iemand op wacht staat, dus ik zit buiten.’

‘Bedankt,’ zei ik en hij trok zich terug om zijn post bij de deur in te nemen.

Ik probeerde me voor te stellen hoe het leven er zonder Deborah uitzag. Alleen al het idee maakte me van streek, hoewel ik niet precies wist waarom. Ik kon niet bedenken wat nou het grote en voor de hand liggende verschil zou zijn, en daardoor schaamde ik me een beetje, dus deed ik nog meer mijn best. Waarschijnlijk zou ik de volgende keer de coq-au-vin warm kunnen opeten. Zonder haar wereldberoemde, gemene elleboogstoten zou ik niet zoveel blauwe plekken op mijn armen hebben. En ik zou me ook geen zorgen meer hoeven maken dat ze me ging arresteren. Dat was allemaal goed. Waarom maakte ik me dan zorgen?

Toch was de logica niet verschrikkelijk overtuigend. En stel dat ze het overleefde, maar hersenbeschadiging had opgelopen? Dat kon heel goed van invloed zijn op haar carrière binnen de wetshandhaving. Misschien behoefde ze wel fulltimezorg, moest ze gevoerd worden, had ze grotemensenluiers nodig; geen van die dingen combineerden goed met haar baan. En wie zou het eindeloze, saaie, slaafse karwei moeten volbrengen om voor haar te zorgen? Ik wist niet veel over ziektekostenverzekeringen, maar wel zoveel dat die niet opgewekt fulltime zorg aanbieden. Stel dat ik voor haar moest zorgen? Dat zou absoluut een enorme deuk in mijn vrije tijd slaan. Maar wie kon het anders doen? Ze had in de hele wereld verder geen familie. Alleen Dierbare, Plichtsgetrouwe Dexter was er, niemand anders kon haar rolstoel duwen, haar potje koken en liefdevol haar mondhoeken afvegen als ze kwijlde. Ik zou de rest van haar leven voor haar moeten zorgen. Tot op hoge leeftijd, wanneer het verval toeslaat, zouden we met z’n tweetjes naar spelletjesshows zitten kijken, terwijl de rest van de wereld vrolijk verder draait en men zonder mij elkaar naar het leven staat en er een bende van maakt.

Vlak voordat ik werd overspoeld door een reusachtige golf vochtig zelfmedelijden, moest ik aan Kyle Chutsky denken. Het klopte niet echt als je hem alleen maar Deborahs vriendje noemde, want ze woonden al ruim een jaar samen, dus was het wel een tikje meer dan dat. Bovendien kon je hem amper een jongen noemen. Hij was minstens tien jaar ouder dan Debs, heel groot en aftands, en hij miste zijn linkerhand en -voet als gevolg van een ontmoeting met dezelfde amateurchirurg die brigadier Soakes had bewerkt.

Om volmaakt eerlijk te zijn, en volgens mij is dat heel belangrijk, dacht ik niet alleen aan hem omdat ik, in het hypothetische geval dat Deborah een hersenbeschadiging had, wilde dat iemand anders voor haar zou zorgen. Maar nu kwam het bij me op dat hij misschien wel zou willen weten dat zij op de intensive care lag.

Dus haalde ik mijn mobieltje tevoorschijn en belde hem. Hij nam bijna onmiddellijk op.

‘Hallo?’

‘Kyle, met Dexter,’ zei ik.

‘Hé, maatje,’ zei hij, met zijn geveinsd opgewekte stem. ‘Wat is er?’

‘Ik ben bij Deborah,’ zei ik. ‘Op de intensive care in het Jackson.’

‘Wat is er gebeurd?’ zei hij na een korte aarzeling.

‘Ze is neergestoken,’ zei ik. ‘Ze heeft veel bloed verloren.’

‘Ik ben al onderweg,’ zei hij en hij hing op.

Het was aardig van Chutsky dat hij zo bezorgd was en onmiddellijk kwam. Misschien wilde hij me zelfs wel met Deborahs potje helpen, en om de beurt de rolstoel duwen. Het is mooi als je iemand hebt.