Выбрать главу

Ik piekerde daar nog een paar uur over terwijl ik het routinepapierwerk deed en drie koppen enigszins smerige koffie dronk. Ik piekerde nog steeds tijdens een ondermaatse lunch in een tentje dat mediterraan beweerde te zijn, wat alleen maar klopte als we aannemen dat oud brood, klonters mayonaise en vet koud vlees inderdaad mediterraan zijn. En daarna piekerde ik nog een paar minuten door, terwijl ik in mijn kleine kantoortje spullen over het bureau heen en weer schoof.

En ten slotte sloeg ergens in de verre mist van Dexters armetierige hersenlandschap een vaag belletje een piepklein toontje aan. Bong, klonk het zachtjes, en schimmig licht sijpelde langzaam Dexters Doffe Knikker binnen.

Ik was uitgefoeterd omdat ik niet erg behulpzaam was geweest, en volgens mij was die beschuldiging ook terecht. Dexter was inderdaad niet behulpzaam geweest; hij had in de auto zitten pruilen terwijl Debs gewond raakte en daarna had hij haar ook niet kunnen beschermen tegen de aanval van die advocaat met z’n glimkop.

Maar ik wist wel een manier waarop ik heel, heel behulpzaam kon zijn, en daar was ik bij uitstek goed in. Ik kon een hele handvol problemen uit de wereld helpen: die van Deborah, van het departement en mijn eigen speciale dilemma’s, allemaal tegelijk, met één soepele slag, of een paar hakkende slagen als ik heel speels was. Het enige wat ik hoefde te doen was te ontspannen en de fantastische, speciale Ik te zijn, terwijl ik de arme Doncevic zijn dwalingen hielp inzien.

Ik wist dat Doncevic schuldig was, ik had met mijn eigen ogen gezien dat hij Deborah neerstak. En grote kans dat hij de lijken vermoord en uitgestald had die zo’n tumult hadden veroorzaakt en zo schadelijk waren voor onze cruciale toeristeneconomie. Het was bijna mijn burgerplicht om ons van Doncevic te verlossen. Aangezien hij op borgtocht vrij was, zou iedereen aannemen dat als hij vermist bleek te zijn, hij was gevlucht. De premiejagers zouden hemel en aarde bewegen om hem te vinden, maar het zou niemand iets kunnen schelen als dat niet lukte.

Ik vond deze oplossing uitermate bevredigend: het is mooi als de zaken zo mooi uitpakken, en het was zo onberispelijk dat het mijn keurige, innerlijke monster wel aansprak, dat graag ziet dat problemen ingepakt en weggegooid worden. Bovendien was het alleen maar eerlijk.

Schitterend: ik zou wat qualitytime met Alex Doncevic gaan doorbrengen.

Ik bekeek online zijn status en controleerde die elk kwartier toen duidelijk werd dat hij op het punt stond vrijgelaten te worden. Om 16.32 uur waren de papieren in het laatste stadium; ik kuierde naar het parkeerterrein en reed naar de voordeur van de gevangenis.

Ik kwam daar juist op tijd aan en een hoop mensen waren me al voor. Simeon wist werkelijk hoe hij de boel kon opstoken, vooral wanneer er pers bij kwam kijken. Die stond in een reusachtig zootje ongeregeld te wachten, de perswagens, satellietschotels en prachtige kapsels wedijverden allemaal om een plekje. Toen Doncevic aan Simeons arm naar buiten kwam, klikten de camera’s, een massa ellebogen probeerde zich een weg te banen en de menigte golfde naar voren als een roedel honden die zich op een berg rauw vlees stort.

Vanuit mijn auto keek ik toe hoe Simeon een lange en hartverwarmende verklaring aflegde, een paar vragen beantwoordde en zich toen door de menigte heen duwde met Doncevic in zijn kielzog. Ze stapten in een zwarte Lexus SUV en reden weg, en na een ogenblik reed ik erachteraan.

Het is betrekkelijk eenvoudig om een andere auto te volgen, en al helemaal in Miami, waar altijd een onberekenbare verkeersdrukte heerst. En aangezien het spitsuur was, was dat nu nog erger. Ik hoefde alleen maar op een afstandje te blijven, een paar auto’s tussen mij en de Lexus te laten. Aan Simeon was niet te zien of hij dacht dat hij werd gevolgd. Al zou hij me in de gaten hebben, dan zou hij uiteraard denken dat ik een journalist was die een snapshot van Doncevic wilde scoren terwijl hij huilde van dankbaarheid, en Simeon zou zich er slechts van verzekeren dat hij zich van zijn goede kant zou laten zien.

Ik volgde ze door de stad naar North Miami Avenue en minderde wat vaart toen ze Northeast Fortieth Street indraaiden. Ik wist nu bijna zeker waar ze naartoe gingen en inderdaad, Simeon reed naar de voorkant van het gebouw waar Deborah mijn nieuwe vriend voor het eerst tegen het lijf was gelopen. Ik passeerde, reed een blokje om en kwam op tijd terug om te zien dat Doncevic uit de Lexus stapte en naar het gebouw liep.

Ik had geluk dat er een parkeerplaats was vanwaar ik de deur in de gaten kon houden. Ik zette de auto neer, deed de motor uit en wachtte tot het donker werd. Een donker dat, zoals altijd, een Dexter zou aantreffen die er klaar voor was. Na zo’n lang en treurig verblijf in de wereld van alledag zou hij vannacht eindelijk weer gereedstaan om zich daarin te voegen, te zwelgen in zijn zachte en barbaarse muziek en een paar akkoorden van Dexters eigen menuet aanslaan. Ik merkte dat ik ongeduldig werd van de peinzende, traag ondergaande zon en gretig naar de nacht uitkeek. Ik voelde dat die zich voor me uitstrekte, zich vooroverboog om zich in mij te verspreiden, zijn vleugels uit te slaan, de knopen uit de al te lang ongebruikte spieren gladstreek en zich op de sprong voorbereidde…

Mijn telefoon ging.

‘Met mij,’ zei Rita.

‘Dat weet ik wel zeker,’ zei ik.

‘Ik geloof dat ik echt goed… wat zei je?’

‘Niets,’ zei ik. ‘Wat is jouw echt goed?’

‘Wat?’ zei ze. ‘O, ik heb nagedacht over wat je hebt gezegd. Over Cody?’

Ik trok mijn gedachten terug uit de pulserende duisternis waaraan ik me had gelaafd en probeerde me te herinneren wat ik over Cody had gezegd. Het had iets te maken met helpen om hem uit zijn schulp te laten kruipen, maar ik wist niet meer wat we uiteindelijk hadden besloten, los van een paar vage algemeenheden om Rita een beter gevoel te geven terwijl ik Cody zorgvuldig op het Pad van Harry dirigeerde. Dus zei ik alleen maar: ‘O, oké. Ja?’ in de hoop wat meer uit haar te krijgen.

‘Ik heb met Susan gepraat? Je weet wel, van nummer honderdzevenendertig? Met die grote hond,’ zei ze.

‘Ja,’ zei ik. ‘Ik ken die hond.’ Die net als alle huisdieren een pesthekel aan me heeft. Ze zien meteen wat ik ben, ook al doen hun baasjes dat niet.

‘En haar zoon, Albert? Hij heeft het echt heel erg naar z’n zin bij de padvinderswelpen. En ik dacht dat dat misschien ook wel iets voor Cody was.’

In eerste instantie vond ik dat idee helemaal nergens op slaan. Cody? Een welp? Dat was net zoiets als komkommersandwiches en thee aan Godzilla voeren. Maar terwijl ik een antwoord stamelde, en iets probeerde te bedenken wat noch in een stellige ontkenning, noch in een hysterische lach uitmondde, schoot het door me heen dat het eigenlijk nog niet zo’n slecht idee was. Sterker nog, het was een heel goed idee, dat perfect inhaakte op mijn plan om Cody zich aan mensenkinderen te laten aanpassen. En dus bracht ik er onmiskenbaar halverwege een geërgerd nee en een enthousiast ja uit: ‘Hi didda yuh-kay.’

‘Dexter, gaat het wel met je?’ vroeg Rita.

‘Ik, eh, het verrast me even,’ zei ik. ‘Ik zit ergens middenin. Maar ik vind het een geweldig idee.’

‘Echt? Vind je dat werkelijk?’ zei ze.

‘Absoluut,’ zei ik. ‘Dat is precies iets voor hem.’

‘Ik hoopte al dat je dat zou zeggen,’ zei ze. ‘Maar toen dacht ik, ik weet niet. Stel dat… ik bedoel, vind je het echt?’

Ik vond het echt, en uiteindelijk kreeg ik haar zover dat ze me geloofde. Maar het duurde een paar minuten, want Rita is in staat om zonder te ademen te praten, gaat gewoon door, vaak zonder haar zin af te maken, dus tegenover elk woord van mij stonden zo’n vijftien of twintig onsamenhangende woorden van haar.