15
De volgende ochtend kwamen de zaken in een stroomversnelling terecht. Ik ging naar mijn werk, moe maar tevreden door mijn aangename karweitjes waardoor het gisteravond zo laat was geworden. Ik zat net aan de koffie, klaar om me op een stapel administratie te storten, toen Vince Masuoka zijn hoofd om de deur piepte. ‘Dexter,’ zei hij.
‘De enige echte,’ zei ik met gepaste bescheidenheid.
‘Heb je ’t gehoord?’ zei hij met een irritante, meesmuilende grijns van ik-durf-te-wedden-van-niet.
‘Ik hoor zoveel, Vince,’ zei ik. ‘Wat bedoel je?’
‘Het autopsierapport,’ zei hij. En omdat hij er kennelijk een punt van wilde maken om zich zo ergerlijk mogelijk te gedragen, zei hij verder niets meer en keek me alleen verwachtingsvol aan.
‘Oké, Vince,’ zei ik ten slotte. ‘Over welk autopsierapport heb ik niets gehoord waardoor ik over alles heel anders ga denken?’
Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat?’ zei hij.
‘Ik zei nee, ik weet er niets van. Vertel het me alsjeblieft.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Volgens mij zei je dat niet,’ zei hij. ‘Hoe dan ook, weet je die mesjogge aangeklede lijken nog, met al dat fruit en zo erin?’
‘Op South Beach en in Fairchild Gardens?’ zei ik.
‘Inderdaad,’ zei hij. ‘Die hebben ze voor autopsie naar het lijkenhuis gebracht en de mensen daar zeiden, wow, geweldig, daar zijn ze weer.’
Ik weet niet of je dat wel eens hebt gemerkt, maar mensen kunnen heel goed een gesprek voeren waarin een partij, of beide betrokken partijen, absoluut geen idee heeft waar het over gaat. Kennelijk zat ik nu in zo’n hersenkrakende babbel, want het enige wat ik aan dit gesprekje met Vince overhield, was een grondige ergernis.
‘Vince,’ zei ik. ‘Vertel in korte en simpele bewoordingen wat je me probeert te zeggen, voordat ik een stoel op je kop stuksla.’
‘Ik zei net,’ zei hij, wat in elk geval eenvoudig te begrijpen was, ‘dat de mensen in het mortuarium vier lijken binnenkrijgen en zeggen dat ze daar gestolen waren. En dat ze nu weer terug zijn.’
De wereld leek een heel klein beetje te kantelen en een zware grijze mist nestelde zich over alles heen, waardoor ik amper nog kon ademen. ‘Waren de lijken uit het lijkenhuis gestólen?’ zei ik.
‘Ja.’
‘Dus dan waren ze al dood. Heeft iemand ze meegenomen en al die rare dingen met ze gedaan?’
Hij knikte. ‘Het is het krankzinnigste wat ik ooit heb gehoord,’ zei hij. ‘Ik bedoel, wie steelt er nou lijken uit het mortuarium? En gaat er dan zo mee spelen?’
‘Maar degene die dat heeft gedaan, heeft ze feitelijk dus niet vermoord,’ zei ik.
‘Nee, ze waren allemaal verongelukt en lagen daar alleen maar op hun brancard.’
‘Ongeluk is zo’n verschrikkelijk woord. Het staat voor alles waartegen ik mijn hele leven al te hoop loop: het is willekeurig, smerig, ongepland en dus gevaarlijk. Dat is het woord waardoor ik op een dag gepakt word, want ook al ben ik de voorzichtigheid zelve, een ongeluk zit in een klein hoekje en doet zich in deze wereld vol rafelig, chaotisch toeval altijd voor.
En dat was nu gebeurd. Ik had gisteravond een stuk of zes vuilniszakken gevuld met iemand die min of meer per ongeluk onschuldig was.
‘Dus het is toch geen moord,’ zei ik.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Het blijft een misdrijf,’ zei hij. ‘Een lijk stelen, schending van doden, zoiets. De openbare gezondheid in gevaar brengen? Ik bedoel, dat moet wel illegaal zijn.’
‘Dat is door rood licht lopen ook,’ zei ik.
‘Niet in New York. Daar doen ze het aan de lopende band.’
Ik werd er heus niet vrolijker op als ik meer te weten kwam over de New Yorkse regels over lopen door rood licht. Hoe meer ik erover nadacht, hoe meer ik moest zeggen dat ik in dit geval vervaarlijk dicht in de buurt kwam van menselijke emoties, en dacht er gedurende de dag steeds meer over na. Ik voelde vlak onder mijn keel een vreemde, verstikkende sensatie en een vage, doelloze angst die ik niet van me af kon schudden. Ik moest me dus wel afvragen: is dit inderdaad schuldgevoel? Ik bedoel, stel dat ik een geweten had, zou dat van mij dan nu in de puree zitten? Het was uitermate verontrustend en het stond me helemaal niet aan.
En het was allemaal zo zinloos, Doncevic had tenslotte een mes in Deborah gestoken, en ook al was ze niet dood, hij had het toch maar geprobeerd. Hij was schuldig aan íéts heel gemeens, ook al had hij niet definitief toegeslagen.
Dus waarom ‘voelde’ ik dan iets? Een mens kan heel goed zeggen: ‘Ik heb iets gedaan waar ik een slecht gevoel over heb.’ Maar hoe kon een kille en lege Dexter zoiets nou zeggen? Als ik inderdaad iets voelde, dan was er een goede kans dat het gevoelens waren waarover de meesten het eens zijn dat ze inderdaad min of meer slecht zijn. De maatschappij kijkt niet goedkeurend naar gevoelens als ‘dringende behoefte om te doden’ of ‘genieten van snijden’, en zeg nou zelf, in mijn geval zou juist dat soort gevoelens waarschijnlijk als eerste aan de oppervlakte komen.
Nee, hier hoefde ik geen spijt van te hebben, ik had hem maar per ongeluk en impulsief in stukken gesneden. Ik paste de gladde en ijzige logica van Dexters grootse intellect toe en kwam steeds weer op hetzelfde uit, hoe vaak ik er ook over nadacht: Doncevic was geen groot verlies voor wie dan ook en hij had in elk geval geprobeerd Deborah te vermoorden. Moest ik nu hopen dat ze dood zou gaan, zodat ik me eenvoudigweg goed over mezelf kon voelen?
Maar het zat me dwars en de hele ochtend bleef het aan me knagen, en ook ’s middags nog toen ik tijdens mijn lunchpauze naar het ziekenhuis ging.
‘Hé, maatje,’ zei Chutsky vermoeid toen ik de kamer in kwam. ‘Niet veel veranderd. Ze heeft haar ogen een paar keer opengedaan. Volgens mij wordt ze wat sterker.’
Ik ging naast het bed in de stoel tegenover Chutsky zitten. Deborah zag er niet sterker uit. Ze zag er nog hetzelfde uit, bleek, amper ademend, meer dood dan levend. Deze uitdrukking had ik vaker gezien, heel vaak, maar die hoorde niet bij Deborah. Die hoorde thuis bij mensen die ik zorgvuldig voor die uitdrukking had uitgekozen, terwijl ik ze de donkere helling af duwde, de leegte in, als beloning voor de akelige dingen die ze hadden gedaan.
Ik had die gezichtsuitdrukking gisteravond nog bij Doncevic gezien, en ook al had ik hem niet zorgvuldig uitgekozen, ik realiseerde me toch dat die wis en waarachtig bij hem thuishoorde. Hij had voor dezelfde gelaatsuitdrukking bij mijn zus gezorgd, en dat was genoeg. Niets hoefde in het ongemak van Dexters niet-bestaande ziel te roeren. Ik had mijn werk gedaan, had een slecht mens uit de krioelende razernij van het leven weggerukt, en hem snel in een verzameling vuilniszakken gestopt, waar hij hoorde. Ook al was het slordig en niet gepland, het was nog altijd rechtvaardig, zoals mijn collega-gezagsdragers zouden zeggen. Collega’s zoals Israel Salguero, die nu Deborah niet hoefde lastig te vallen en haar carrière zou beschadigen omdat de man met het glimmende hoofd een hoop herrie in de pers maakte.
Toen ik een einde aan Doncevic maakte, had ik ook een einde aan die puinhoop gemaakt. Iets van het gewicht werd weggenomen. Als ik had gedaan wat Dexter doet en dat goed had gedaan, dan was mijn hoekje in de wereld er een heel klein beetje beter op geworden. Ik zat in mijn stoel en kauwde op een heel smerige sandwich, babbelde met Chutsky en zag werkelijk één keer dat Deborah haar ogen opende, wel drie volle seconden. Ik wist niet zeker of ze wist dat ik er was, maar het feit dat ik haar oogballen zag was heel bemoedigend en ik begon Chutsky’s wilde enthousiasme wat beter te begrijpen.
Nadat ik me heel wat beter over mezelf en over dingen in het algemeen voelde, ging ik weer naar mijn werk. Het was een heerlijke en dankbare manier om na de lunch binnen te rollen, en dat gevoel bleef de hele weg door het gebouw tot aan mijn kantoortje toe bij me. En daar stond rechercheur Coulter me op te wachten.