Balen. Het was even stom als gênant en je werd er futloos van. Oké, technisch gesproken was Doncevic min of meer onschuldig geweest. Ik had één waardeloze vergissing begaan. Wat dan nog? Niemand is volmaakt. Waarom zou zelfs ik doen alsof? Ging ik me nou werkelijk verbeelden dat ik me akelig voelde omdat ik een einde had gemaakt aan een onschuldig leven? Belachelijk. En trouwens, wat is onschuldig nou helemaal? Doncevic had met dode lichamen gespeeld en hij had voor miljoenen dollars schade toegebracht aan het stadsbudget en de toeristenindustrie. Er waren meer dan genoeg mensen in Miami die hem opgewekt de nek hadden willen omdraaien, al was het maar als doekje voor het bloeden.
Het enige probleem was dat ik niet een van die mensen was.
Ik stelde niet veel voor, dat wist ik wel. Ik heb nooit gedaan alsof ik ook maar enige echte menselijkheid bezit, en ik maakte mezelf zeer zeker niet wijs dat wat ik deed allemaal goed was, alleen maar omdat mijn speelkameraadjes uit hetzelfde hout gesneden waren. Sterker nog, ik was er vrij zeker van dat de wereld zonder mij veel beter af was. Kijk, zo nodig hoefde ik nou ook weer niet een betere plek van de wereld te maken. Ik wilde zo lang mogelijk blijven rondhangen, want wanneer je doodgaat, houdt alles voor altijd op, en zo niet, dan zat er voor Dexter wel een zeer onaangename ontvangst in het vat. Geen van beide opties trokken me aan.
Dus ik had geen illusies over wat ik voor de rest van de wereld waard was. Ik deed wat ik deed en vroeg niet om een dankjewel. Maar vroeger, vanaf mijn allereerste keer, had ik het altijd gedaan volgens de door mijn bijna volmaakte pleegvader Sint Harry opgestelde regels. Deze keer had ik de regels overtreden en om mij onduidelijke redenen gaf dat me het gevoel dat het mijn verdiende loon was als ik werd gepakt en bestraft. En ik kon mezelf er niet van overtuigen dat dat een gezond gevoel was.
Dus tot mijn werktijd erop zat, vocht ik tegen dat baalgevoel en daarna, zonder ook maar een greintje meer energie, reed ik opnieuw naar het ziekenhuis. Ik monterde zelfs niet op van de spits. Iedereen leek gewoon zijn normale routine te volgen zonder echte, oprechte moordneigingen. Een vrouw sneed me de pas af en gooide een halve sinaasappel op mijn voorruit, en een man in een bestelbus probeerde me van de weg te rijden, maar in mijn ogen deden ze dat werktuiglijk, hun hart zat er niet echt in.
Toen ik in Deborahs kamer kwam, zat Chutsky in zijn stoel te slapen, hij snurkte zo hard dat de ramen rinkelden. Dus zat ik daar een tijdje terwijl ik toekeek hoe Deborahs oogleden fladderden. Volgens mij was dat waarschijnlijk een goed teken, het wees erop dat ze in haar remslaap verkeerde, droomde, en dus beter werd. Ik vroeg me af wat ze van mijn kleine vergissing zou denken wanneer ze bijkwam. Als je bedacht hoe ze erover dacht voordat ze werd neergestoken, leek het me niet waarschijnlijk dat ze voor zelfs maar zo’n klein foutje veel begrip zou kunnen opbrengen. Tenslotte zat zij net zo in de greep van Harry’s Schaduw als ik, en als ze wat ik deed maar amper mét Harry’s Goedkeuring kon tolereren, zou ze nooit meegaan in iets wat buiten zijn zorgvuldig gestelde grenzen viel.
Debs hoefde niet te weten te komen wat ik had gedaan. Maar dat maakte niet veel uit, want ik had tot voor kort altijd alles voor haar verborgen gehouden. Maar deze keer voelde ik me er om de een of andere reden niet beter door. Per slot van rekening had ik deze net zo goed voor háár gedaan… De eerste keer dat ik uit nobele overwegingen impulsief te werk ben gegaan, en met een heel slechte uitkomst. Mijn zus riep echt een heel armzalige Zwarte Ruiter op.
Debs bewoog haar hand, even maar, en haar ogen gingen knipperend open. Ze opende haar lippen een beetje en ik wist zeker dat ze zich even op mij focuste. Ik boog me over haar heen en ze keek me aan, toen gingen haar oogleden weer dicht.
Ze werd nu langzamerhand beter en zou het gaan halen, dat wist ik zeker. Het zou eerder weken dan dagen gaan duren, maar vroeg of laat zou ze uit dat afschuwelijke stalen bed opstaan, aan het werk gaan en haar oude zelf weer zijn. En als dat gebeurde…
… wat ging ze dan met mij doen?
Ik wist het niet. Maar ik had een heel naar gevoel dat het voor geen van ons beiden een plezierige aangelegenheid zou worden; want ik had me gerealiseerd dat we allebei nog altijd onder Harry’s schaduw leefden, en ik wist vrij zeker wat Harry zou zeggen.
Harry zou zeggen dat het verkeerd was, zo had hij Dexters leven immers niet uitgestippeld, zoals ik me maar al te goed kon herinneren.
Meestal leek Harry heel gelukkig wanneer hij van zijn werk thuiskwam. Ik geloof natuurlijk niet dat hij ooit echt gelukkig was, maar hij zag er wel altijd zo uit, en dat was een van de eerste, o zo belangrijke lessen die ik van hem leerde: plak een gezicht op dat bij de gelegenheid past. Het mag een voor de hand liggend puntje lijken, maar voor een monster in de dop, dat nog altijd worstelde omdat het zo heel anders was, was het een cruciale les.
Ik weet nog dat ik op een middag in de grote baniaanboom in onze voortuin zat, eerlijk gezegd omdat de andere kinderen in de buurt dat ook deden, zelfs nog lang na wat je de geschiktste boomklimleeftijd zou kunnen noemen. Met hun brede, horizontale takken kon je geweldig goed in die bomen zitten, en voor iedereen onder de achttien fungeerden ze als clubhuis.
Dus die middag zat ik in die van mij te hopen dat de rest van de buurt onterecht zou denken dat ik normaal was. Ik was op een leeftijd waarop alles begon te veranderen, en ik merkte dat ik op een heel andere manier veranderde. In tegenstelling tot mijn leeftijdgenoten, bijvoorbeeld, was ik er niet compleet op gefocust om onder Bobbie Gelbers rok te kijken wanneer ze in de boom klom. En nog verder…
Toen de Zwarte Ruiter ondeugende gedachten begon te fluisteren, realiseerde ik me dat hij een Aanwezigheid was die er altijd al was geweest; hij had gewoon niet eerder van zich laten horen. Maar nu, terwijl mijn leeftijdgenoten onderling seksblaadjes uitwisselden, stuurde hij me dromen met andersoortige beelden, misschien uit Vivisection Monthly. En hoewel de beelden die ik zag in het begin verontrustend waren, kwamen ze me steeds natuurlijker voor, onvermijdelijker, begerenswaardiger en uiteindelijk noodzakelijk. Maar een andere, net zo krachtige stem vertelde me dat het verkeerd was, krankzinnig, heel gevaarlijk. Die twee stemmen streden met elkaar en dat eindigde meestal in een gelijkspel, en ik deed niets dan dromen, net als alle andere mensenjongens van mijn leeftijd.
Maar op een prachtige avond kwamen de twee fluisterende legers samen, toen ik me realiseerde dat de hond van de Gelbers, Buddy, mijn mam wakker hield omdat hij steeds maar blafte. En dat was niet best. Mam leed aan een of ander niet te behandelen, mysterieus iets, wat ze lymfklierkanker noemden en waar ze aan doodging, en ze had haar slaap nodig. En het kwam bij me op dat als ik er iets aan kon doen dat mijn moeder kon slapen, dat heel goed zou zijn. Daar waren beide stemmen het over eens, de een natuurlijk wat schoorvoetend, maar de andere, de Zwartere, was zo gretig dat ik er duizelig van werd.
En zo kwam het dat Buddy, dat luidruchtige kleine hondje, Dexter op zijn pad vond. Het was natuurlijk klungelwerk, en veel smeriger dan ik van plan was geweest, maar het was ook o zo goed en oké en noodzakelijk…
In de daaropvolgende maanden waren er nog wat kleine experimenten: met daartussenin een zorgvuldig afgemeten tijdsperiode, zorgvuldig uitgekozen speelkameraadjes, want zelfs in mijn heetgebakerde zelfontdekkingsfase begreep ik dat wanneer alle huisdieren uit de buurt verdwenen, iemand vragen zou gaan stellen. Maar er waren zwerfdieren en ik kon op de fiets naar een andere buurt, en op de een of andere manier sloeg de jonge Luke Zwartloper zich erdoorheen, leerde langzaam om de gelukkige ik te worden. En omdat ik zo gehécht was aan mijn experimentjes, begroef ik ze vlak in de buurt, achter een rij struiken in onze achtertuin.
Tegenwoordig weet ik natuurlijk wel beter. Maar destijds leek alles zo onschuldig en prachtig, en ik wilde zo nu en dan naar de struiken kijken, me koesteren in de warme gloed van de herinneringen en daarmee maakte ik mijn eerste fout.