Выбрать главу

‘Ik breng Cody wel naar de welpen,’ zei ik. ‘Ik praat alleen eerst even met de dokters.’

‘Als je het zeker weet,’ zei ze. ‘Want als het zo is, weet je…’

‘Ik weet het,’ zei ik, ook al wist ik het eigenlijk niet. ‘Ik kom zo naar huis.’

‘Goed dan,’ zei ze. ‘Ik hou van je.’

Ik hing op en wendde me weer naar de dokters. Een van de coassistenten tilde een ooglid van Deborah op en gluurde met behulp van een zaklampje in haar oog. De echte dokter, met het clipboard, sloeg hem gade.

‘Sorry,’ zei ik en hij keek me aan.

‘Ja,’ zei hij, met wat ik herkende als een nepglimlach. Die was in de verste verte niet zo goed als die van mij.

‘Ze is mijn zus,’ zei ik.

De dokter knikte. ‘Naaste familie, dat is goed,’ zei hij.

‘Is er enig teken van verbetering?’

‘Nou,’ zei hij. ‘De hogere zenuwfuncties lijken weer online te komen en de autonome reacties zijn goed. En er is geen koorts of infectie, dus goede kans dat er in de komende vierentwintig uur een kleine verbetering optreedt.’

‘Dat is mooi,’ zei ik hoopvol.

‘Maar ik moet u wel waarschuwen,’ zei hij, weer met zo’n belangrijk ogende, ernstige nepfrons in zijn voorhoofd. ‘Ze heeft heel veel bloed verloren, wat soms kan leiden tot permanente beschadiging van hersenfuncties.’

‘Maar het is nog te vroeg om daar iets van te zeggen?’ zei ik.

‘Ja,’ zei hij, terwijl hij heftig knikte. ‘Precies.’

‘Dank u wel, dokter,’ zei ik en ik liep om hem heen naar de plek waar Chutsky nu in een hoekje ingeklemd stond, zodat de dokters goed bij Debs konden komen.

‘Ze komt best in orde,’ zei hij tegen me. ‘Laat die kerels je maar niet bang maken, ze komt er weer helemaal bovenop. Onthoud dat doc Teidel hier is geweest.’ Hij ging zachter praten, zodat hij bijna fluisterde. ‘Niets ten nadele van deze kerels, maar Teidel is een stuk beter. Hij heeft me weer in elkaar gezet en ik was er heel wat erger aan toe dan zij,’ zei hij terwijl hij naar Deborah knikte. ‘En ik heb ook geen hersenbeschadiging opgelopen.’

Hij straalde dwaas optimisme uit, ik was echter niet overtuigd, maar het leek me niet de moeite daar ruzie over te maken. ‘Oké,’ zei ik. ‘Dan kom ik later terug. Ik heb thuis een crisis bij de hand.’

‘O,’ zei hij met gefronste wenkbrauwen. ‘Alles goed?’

‘Alles goed,’ zei ik. ‘Ik maak me alleen zorgen over de welpen.’

Ik bedoelde dat als een luchthartige afscheidsgroet, maar is het niet grappig hoe vaak zulke grapjes ook echt uitkomen?

18

De bijeenkomst van de groep padvinderswelpen, die Rita voor Cody had gevonden, was in de basisschool van Golden Lakes, een paar kilometer van ons huis vandaan. We waren er aan de vroege kant en zaten nog een minuutje in de auto, terwijl Cody uitdrukkingsloos toekeek hoe een handvol jongens van ongeveer zijn leeftijd in hun blauwe uniformen de school inrende. Ik liet hem zitten kijken, en bedacht dat een beetje voorbereidingstijd voor ons allebei wel goed zou zijn.

Een paar auto’s hielden stil. Nog meer jongens in blauwe uniformen renden het gebouw in, kennelijk popelend om naar binnen te gaan. Iedereen met een hart zou dat zeker een hartverwarmende aanblik hebben gevonden. Eén ouder was zo gecharmeerd dat hij naast zijn bestelbus video-opnamen maakte van de stroom jongens die langs hem naar binnen rende. Maar Cody en ik bleven eenvoudigweg zitten kijken.

‘Ze zijn allemaal hetzelfde,’ zei Cody zachtjes.

‘Alleen aan de buitenkant,’ zei ik. ‘Dit is iets wat je kunt leren.’

Hij keek me nietszeggend aan.

‘Je hoeft alleen maar zo’n uniform aan te trekken,’ zei ik. ‘Als je er hetzelfde úítziet, denken mensen dat je dat ook bént. Je kunt dit.’

‘Waarom?’ zei hij.

‘Cody,’ zei ik, ‘we hebben het erover gehad dat het belangrijk is om er normaal uit te zien.’ Hij knikte. ‘Hierdoor ontdek je hoe je je als andere kinderen moet gedragen. Het is onderdeel van je opleiding.’

‘Ander deel?’ zei hij, voor het eerst enthousiast, en ik wist dat hij naar de eenvoudige schittering van het mes verlangde.

‘Als je dit deel goed doet, gaan we het andere gedeelte doen,’ zei ik.

‘Een dier?’

Ik keek hem aan, zag de kille glans in zijn kleine blauwe ogen en wist dat er geen terugkeer meer mogelijk was van de plek waar hij al was. Het enige waar ik op kon hopen was dat hij de even lange en moeilijke vorming mocht doormaken die ik had doorgemaakt. ‘Oké,’ zei ik ten slotte. ‘Misschien kunnen we een dier doen.’

Hij keek me nog een lang ogenblik aan, knikte toen terug en we stapten uit de auto om de troep naar de kantine te volgen.

Binnen renden de andere jongens — en één meisje — de eerste paar minuten luidruchtig rond. Cody en ik gingen stilletjes op onze kleine, voorgevormde plastic stoelen zitten, aan een tafel die amper hoog genoeg was om je knieën aan te stoten als je eromheen wilde lopen. Hij sloeg de lawaaiig spelende andere kinderen uitdrukkingsloos gade en deed geen poging om met ze mee te doen, maar dit was een beginpunt en hiermee kon ik hem helpen. Hij was veel te jong om als een piekerende eenling bekend te staan, we moesten zijn vermomming op haar plaats krijgen.

‘Cody,’ zei ik en hij keek me met dezelfde uitdrukkingsloze blik aan. ‘Kijk naar de andere kinderen.’

Hij knipperde met zijn ogen en draaide zijn hoofd om om de rest van de ruimte in zich op te nemen. Hij keek een poosje zonder commentaar en draaide zich toen weer naar me toe. ‘Oké,’ zei hij zachtjes.

‘Zij rennen allemaal rond en maken plezier, en jij niet,’ zei ik.

‘Nee,’ zei hij.

‘Dus val je op,’ zei ik. ‘Je moet doen alsof je het hier naar je zin hebt.’

‘Ik weet niet hoe dat moet,’ zei hij, wat voor hem een riante toespraak was.

‘Maar dat moet je leren,’ zei ik. ‘Je moet er net zo uitzien als de anderen, anders…’

‘Nou, nou, wat is er met jou aan de hand, ventje?’ bulderde een stem. Een grote en weerzinwekkend opgewekte man kwam naar ons toe en legde zijn handen op zijn blote knieën zodat hij al bukkend zijn gezicht dichter naar dat van Cody kon schuiven. Hij puilde uit zijn welpenleidersuniform, en zijn harige benen en dikke buik zagen er volkomen fout uit. ‘Je bent toch zeker niet verlegen, wel?’ zei hij met een reusachtige en verschrikkelijke grijns.

Cody staarde zonder met zijn ogen te knipperen geruime tijd terug en de grijns van de man temperde een beetje. ‘Nee,’ zei Cody ten slotte.

‘Mooi zo,’ zei de man, die iets meer rechtop ging staan en een stap achteruit deed.

‘Hij is niet echt verlegen,’ zei ik. ‘Hij is vandaag alleen een beetje moe.’

De man verplaatste zijn grijns naar mij, nam me even in zich op en stak zijn hand uit. ‘Roger Deutsch,’ zei hij. ‘Ik ben de groepsleider. Voor we beginnen wil ik graag iedereen een beetje leren kennen.’

‘Dexter Morgan,’ zei ik en ik schudde hem de hand. ‘Dit is Cody.’

Deutsch stak zijn hand naar Cody uit. ‘Hallo, Cody, leuk je te ontmoeten.’ Cody keek naar de hand en toen naar mij; ik knikte naar hem en hij legde zijn handje in de vlezige poot die naar hem werd uitgestoken. ‘Hallo,’ zei hij.

‘En,’ zei Deutsch meedogenloos, ‘wat brengt jou naar de padvinderij, Cody?’

Cody keek me aan, ik glimlachte en hij wendde zich weer tot Deutsch. ‘Plezier maken,’ zei hij, terwijl hij met zijn kleine stalen gezicht eruitzag alsof hij op een begrafenis was.

‘Schitterend,’ zei Deutsch. ‘Padvinderij moet ook leuk zijn. Maar er is ook een serieus gedeelte. Je kunt over allerlei coole dingen leren. Wil je meer over iets speciaals te weten komen, Cody?’

‘Dieren snijden,’ zei Cody en ik moest alle zeilen bijzetten om niet van mijn stoeltje te vallen.