Выбрать главу

Ik had echter geen enkele keus. Deborah lag in een ziekenhuisbed, Weiss en zijn aardige vriendje Wimble lachten me in hun vuistje uit in een huis in Ninety-eight Street en Dexter aarzelde in het zonlicht. En daar had ik helemaal niets aan.

Dus sta op, haal adem, rek je uit. Spring in de bres, Dexter. In de benen en vertrek. En dat deed ik, ik liep de deur uit naar mijn auto, maar ik kon dat merkwaardige, ongemakkelijke gevoel maar niet van me afschudden.

Het gevoel bleef de hele weg naar Northeast Ninety-eight Street bij me, zelfs in het vertroostende, moorddadige ritme van het verkeer. Ergens zat iets fout en Dexter ging er op de een of andere manier naartoe. Maar aangezien er verder niets concreets was, reed ik door en vroeg me af wat er nu werkelijk aan het hoekje op de bodem van mijn brein knaagde. Was het echt angst voor het daglicht? Of probeerde mijn onderbewuste me aan het verstand te peuteren dat ik iets belangrijks over het hoofd had gezien, iets wat zich weldra zou oprichten en me bijten? In mijn hoofd liet ik het steeds maar weer langskomen, steeds en steeds maar weer, en de uitkomst was steeds hetzelfde. Het enige wat er echt met kop en schouders boven uitstak, was de gedachte dat het allemaal zo eenvoudig was, volkomen met elkaar in verband, samenhangend en logisch en het klopte. Ik had geen andere keus dan zo snel mogelijk te handelen, dus waarom zat me dat nou zo dwars? En trouwens, wanneer heeft Dexter eigenlijk ooit een keus? Wanneer heeft wie dan ook trouwens ooit een keus, welke dan ook, los van dat je zo nu en dan — op die bitter weinig goede dagen die we krijgen — kunt zeggen: ik heb liever een ijsje dan taart?

Maar toen ik aan de overkant van de straat parkeerde, een halve straat bij Wimbles huis vandaan, voelde ik onzichtbare vingers in mijn nek kietelen. Een hele poos deed ik niets anders dan in de auto zitten en door de straat naar het huis kijken.

De bronskleurige auto stond pal voor het huis op straat geparkeerd. Er was geen teken van leven en er was ook geen grote berg ledematen naar de stoeprand gesleept om opgehaald te worden. Niets dan een rustig huis in een doodgewone wijk van Miami dat in de middagzon lag te bakken.

En hoe langer ik met de motor uit in de auto zat, hoe meer ik besefte dat ik ook gebakken werd, en als ik nog een paar minuten langer in de auto zou blijven, zou zich een krokante, donkere korst op mijn huid vormen. Welke vage, twijfelende bibbers ik ook mocht hebben, nu er nog zuurstof in de auto was, moest ik iets doen.

Ik stapte uit en bleef even met knipperende ogen in de hitte en het licht staan en liep toen door de straat, weg van Wimbles huis. Ik wandelde langzaam en nonchalant een keer om het blok heen en bekeek het huis van de achterkant. Er viel niet veel te zien: een heg langs een hek dat met een kettingslot was afgesloten en elk zicht op het huis vanaf het volgende blok wegnam. Ik liep verder om het blok, stak de straat over en liep naar mijn auto terug.

Daar bleef ik opnieuw staan, knipperde met mijn ogen tegen het felle licht, en voelde het zweet langs mijn ruggengraat rollen, over mijn voorhoofd, in mijn ogen. Ik wist dat ik daar niet heel veel langer meer kon blijven staan zonder de aandacht te trekken. Ik moest iets doen; of naar het huis gaan of in mijn auto stappen, naar huis rijden en wachten tot ik mezelf op het avondnieuws zag verschijnen. Maar met dat akelige, ergerlijke stemmetje dat nog altijd in mijn hoofd piepte dat er iets niet klopte, bleef ik nog wat langer staan, tot er iets kleins en kribbigs binnen in me knapte en ik ten slotte zei: oké. Laat het dan maar komen ook, maakt niet uit wat. Alles is beter dan hier te blijven staan en de vallende zweetdruppels te tellen.

Ik dacht voor de verandering aan iets wat kon helpen en opende de kofferbak van mijn auto. Ik had daar een clipboard in gegooid. Dat was in het verleden heel handig geweest bij een onderzoek naar de levensstijl van de ontaarden en eerlozen, en er zat nog een nepdasje bij ook. In mijn ervaring kun je je met een nepdas en een clipboard overal vertonen, dag en nacht, zonder dat iemand je vragen stelt. Gelukkig droeg ik vandaag een overhemd dat helemaal tot aan de hals toe was dichtgeknoopt. Ik hing de das aan mijn kraag, pakte het clipboard en een balpen en liep naar Wimbles huis. Gewoon de zoveelste quasibelangrijke, officiële persoon die iets kwam controleren.

Ik keek de straat door; aan weerskanten stonden bomen en in de tuin van een aantal huizen stonden fruitbomen. Mooi zo: vandaag was ik inspecteur Dexter van het Staatsbureau voor Bomeninspectie. Daarmee kon ik onder het mom van een halflogische reden dicht bij het huis komen.

En wat dan? Kon ik echt binnenkomen en Weiss op klaarlichte dag overrompelen? Door de hete zonneschijn scheen me dat om de een of andere reden volslagen onmogelijk toe. Er was geen donzen duisternis, er waren geen schaduwen waarin ik me kon verschuilen en die konden verhullen dat ik eraan kwam. Ik stond daar zo volkomen open en bloot als maar zijn kon en als Weiss uit het raam keek en me herkende, was het spel al afgelopen voordat het goed en wel was begonnen.

Maar wat moest ik anders? Het was hij of ik, en als ik helemaal niets deed, zou hij heel waarschijnlijk heel veel gaan doen, te beginnen met me aan de schandpaal nagelen en de lijst verder af gaan, en Cody of Astor iets aandoen, of Joost mocht weten wat. Ik moest hem de pas afsnijden en tegenhouden, en wel nu.

Terwijl ik m’n rug rechtte om aan de slag te gaan, schoot me een uitermate onwelkome gedachte te binnen: dacht Deborah zo over me? Zag ze me als een soort ongeleid, obsceen iemand die met willekeurig geweld hakkend zijn weg door het landschap baande? Was ze daarom zo ongelukkig met me? Omdat ze me als een roofzuchtig monster beschouwde? Het was zo’n pijnlijk idee dat ik even niets anders kon dan met mijn ogen de over mijn voorhoofd rollende zweetdruppels wegknipperen. Het was oneerlijk, volkomen onrechtvaardig. Natuurlijk was ik een monster, maar niet zo een. Ik was netjes, gefocust, beleefd en lette er heel goed op toeristen niet met rondslingerende lichaamsdelen lastig te vallen. Waarom zag ze dat nou niet? Hoe kon ik haar de goed geordende schoonheid laten zien van de manier waarop Harry me in orde had gemaakt?

Het eerste antwoord was dat ik dat niet kon, niet als Weiss frank en vrij rondliep. Want als mijn gezicht eenmaal op het nieuws was, zou mijn leven voorbij zijn en Deborah niet meer keus hebben dan ik; niet meer keus dan ik op dit moment had. Zonlicht of niet, ik moest dit doen, en het moest snel en goed gebeuren.

Ik haalde diep adem en liep naar het huis naast dat van Wimble, terwijl ik geconcentreerd naar de bomen langs de weg keek en op mijn clipboard krabbelde. Ik liep langzaam de oprit op. Niemand sprong naar buiten met een machete tussen de tanden, dus ik liep de oprit weer af, bleef even voor het huis staan en liep naar dat van Wimble.

Hier waren ook verdachte bomen te onderzoeken en ik keek naar ze omhoog, maakte aantekeningen en liep een stukje verder de oprit op. In het huis was niets te zien en er was geen enkel geluid. Ook al wist ik niet wat ik hoopte te zien, ik liep er dichter naartoe en keek ernaar, en niet alleen naar de bomen. Ik bekeek het huis zorgvuldig, zag dat voor alle ramen de zonneschermen omlaag waren. Je kon niet naar binnen of buiten kijken. Ik liep nog verder de oprit op en zag dat er een achterdeur was, die zich boven aan twee betonnen traptreden bevond. Ik kuierde er heel nonchalant naartoe, luisterde of ik misschien zacht geruis hoorde, een fluistering of kreten als ‘Pas op! Hij is er!’ Nog altijd niets. Ik deed alsof ik in de achtertuin een boom ontwaarde, vlak bij een gastank en slechts zeven meter van de deur vandaan, en ik ging erheen.

Nog steeds niets. Ik krabbelde. In de bovenste helft van de deur zat een raam waar geen rolgordijn voor zat. Ik ging erheen, liep de twee treden op en gluurde naar binnen. Ik keek naar een verduisterde hal met een wasmachine en een droger tegen de muur. Een paar bezems en dweilen waren in beugels aan de muur bevestigd. Ik legde een hand op de deurknop en draaide er heel langzaam en stilletjes aan. Hij was niet op slot. Ik haalde diep adem…