Выбрать главу

‘En wie was die vent, Dex? Ik bedoel, weet je zijn naam, of zo? Want dat zou een hoop schelen.’

Het zou kunnen dat de hersenschudding zich aan het uitbreiden was, want ik stond daar als verlamd. Coulter vermoedde iets, en ook al was ik in deze zaak betrekkelijk onschuldig, elk soort onderzoek zou ongemakkelijke uitkomsten voor Dexter opleveren. Coulter had zijn ogen niet van mijn gezicht afgewend en hij had er niet mee geknipperd en ik moest hem wel iets vertellen, maar zelfs met een lichte hersenschudding wist ik dat ik hem Weiss’ naam niet kon geven. ‘Ik, eh… de auto stond op naam van Kenneth Wimble,’ zei ik aarzelend.

Coulter knikte. ‘Dezelfde vent is eigenaar van het huis,’ zei hij.

‘Ja, dat klopt.’

Hij bleef maar werktuiglijk knikken alsof dat ergens op sloeg en zei: ‘Logisch. Dus jij denkt dat Wimble die kerel vastbindt — in zijn eigen huis — vervolgens zijn eigen huis opblaast en in zijn auto wegrijdt, naar een of andere zomerse plek in North Carolina soms?’

Opnieuw schoot het door me heen dat deze man meer in zijn mars had dan ik had gedacht, en dat was geen aangenaam idee. Ik dacht dat ik met SpongeBob te maken had en in plaats daarvan ontpopte hij zich als Columbo. Er school een veel scherpere geest in hem dan zijn sjofele uiterlijk deed vermoeden. Ik, die altijd zelf vermomd door het leven was gegaan, had me laten misleiden door een beter kostuum, en toen ik de schittering van de voorheen verborgen intelligentie in Coulters ogen zag, realiseerde ik me dat Dexter in gevaar was. Dit zou een reusachtige hoeveelheid vaardigheden en scherpzinnigheid vergen en zelfs dan was ik er niet langer zeker van of dat wel genoeg zou zijn.

‘Ik weet niet waar ze naartoe zijn gegaan,’ zei ik, wat geen geweldig begin was, maar het was het enige wat ik kon verzinnen.

‘Natuurlijk niet. En je weet ook niet wie hij is, hè? Want dan zou je me dat wel vertellen.’

‘Ja, inderdaad.’

‘Maar je hebt geen idee.’

‘Nee.’

‘Fantastisch, waarom wil je me in plaats daarvan dan niet vertellen wat je hier deed?’ zei hij.

En daar waren we weer, het cirkeltje was rond, terug naar de vraag waar het om draaide, en als ik die vraag goed beantwoordde, was alles vergeven, en als ik geen antwoord gaf waarmee ik mijn plotseling slimme vriend gelukkig kon maken, was de kans echt groot dat hij zou doorzetten en de Dexter Express zou laten ontsporen. Ik zat tot aan mijn middel in de beerput en had geen touw, en mijn hersens bonsden, terwijl ze zich een weg door de mist naar boven probeerden te banen maar daarin jammerlijk faalden.

‘Omdat… omdat…’ Ik keek omlaag en toen naar links in de verte, op zoek naar de juiste woorden om iets verschrikkelijks en gênants op te biechten. ‘Ze is mijn zus,’ zei ik ten slotte.

‘Wie?’ zei Coulter.

‘Deborah,’ zei ik. ‘Jouw partner, Deborah Morgan. Ze ligt op de intensive care vanwege deze vent, en ik…’ Mijn stem stierf heel overtuigend weg en ik wachtte om te kijken of hij de lege plekken kon invullen, of dat de grappige opmerkingen toevalstreffers waren geweest.

‘Dat wist ik al,’ gaf hij toe. Hij nam nog een slok van zijn frisdrank, stopte zijn vingertop in de opening en liet hem weer bungelen. ‘Hoe heb je die vent dan gevonden?’

‘Vanochtend, bij de basisschool,’ zei ik. ‘Hij zat vanuit zijn auto video-opnamen te maken, en ik zag z’n kenteken. En zo ben ik hier terechtgekomen.’

Coulter knikte. ‘Uh-huh,’ zei hij. ‘En in plaats van dat aan mij te vertellen, of de inspecteur, of zelfs aan een klaar-over, dacht je dat je hem zelf maar te grazen moest nemen.’

‘Ja,’ zei ik.

‘Omdat ze je zus is.’

‘Ik wilde het wel, weet je,’ zei ik.

‘Hem vermoorden?’ zei hij en de woorden kwamen als een ijzige schok bij me aan.

‘Nee,’ zei ik. ‘Alleen, alleen…’

‘Hem zijn rechten voorlezen?’ zei Coulter. ‘Hem in de boeien slaan? Hem een paar stevige vragen stellen? Zijn huis opblazen?’

‘Ik denk, eh,’ zei ik, alsof ik schoorvoetend de waarheid uit mezelf wrong. ‘Ik wilde het wel, weet je. Hem een beetje het vuur na aan de schenen leggen.’

‘Uh-huh,’ zei Coulter. ‘En dan?’

Ik haalde mijn schouders op, voelde me een beetje als een schooljongen die met een condoom betrapt is. ‘Hem arresteren,’ zei ik.

‘Hem niet vermoorden?’ zei Coulter terwijl hij een slecht bijgeknipte wenkbrauw optrok.

‘Nee,’ zei ik. ‘Hoe kon ik nou, eh…?’

‘Geen mes in hem steken en zeggen: dit is om wat je m’n zus hebt aangedaan?’

‘Kom op, rechercheur. Ik?’ Ik knipperde nog net niet met mijn ogen, maar deed verder mijn uiterste best eruit te zien als een medeoprichter van de Nerdpatrouille.

Coulter staarde me domweg een lange en uitermate ongemakkelijke minuut aan. Toen schudde hij nogmaals zijn hoofd. ‘’k Weenie, Dex,’ zei hij. ‘Het klopt niet erg.’

Ik schonk hem mijn verwarde blik, die niet helemaal geacteerd was. ‘Wat bedoel je?’

Hij nam nog een slok van zijn frisdrank. ‘Jij gaat altijd volgens het boekje te werk,’ zei hij. ‘Je zus is een smeris. Je vader was een smeris. Jij komt nooit in de problemen. Meneer de Padvinder. En nu besluit je opeens dat je Rambo bent?’ Hij trok een gezicht alsof iemand knoflook in zijn Mountain Dew had gedaan. ‘Heb ik iets gemist? Je weet wel, iets wat ergens op slaat?’

‘Ze is mijn zus,’ zei ik en het klonk ongelooflijk zwak, zelfs in mijn oren.

‘Ja, dat snapte ik al,’ zei hij. ‘Verder nog iets?’

Ik voelde me slow motion in de val zitten, terwijl er grote, logge dingen langs me heen flitsten. Mijn hoofd bonsde en mijn tong was te dik, en al mijn legendarische spitsvondigheid had me in de steek gelaten. Coulter sloeg me gade terwijl ik verdoofd en gepijnigd mijn hoofd schudde en dacht: dit is een heel gevaarlijke man. Maar hardop wist ik slechts uit te brengen: ‘Het spijt me.’

Hij keek me nog wat langer aan en draaide zich toen om. ‘Volgens mij klopt het toch wat Doakes over je heeft gezegd,’ zei hij en hij stak de straat over om met de brandweerlieden te praten.

Nou. Het feit dat hij Doakes noemde, was het volmaakte einde van een absoluut charmant gesprek. Ik kon mezelf er maar amper van weerhouden weer met mijn hoofd te schudden, maar de verleiding was groot, want wat in mijn ogen nog maar een paar dagen geleden een evenwichtig en goed geordend universum was geweest, begon nu plotseling woest en oncontroleerbaar rond te tollen. Eerst liep ik in een val en was ik bijna in de Onmenselijke Toorts veranderd en toen bleek een man die ik in de oorlog tegen de intelligentie als een voetsoldaat had beschouwd, een vermomde generaal. En als klap op de vuurpijl had hij klaarblijkelijk een bondgenootschap gesloten met de laatste paar levende onderdelen van mijn nemesis, brigadier Doakes, en het leek er heel erg op dat hij verderging waar Doakes was gebleven, op jacht naar de arme gekwelde Dexter. Waar moest dit eindigen?

Alsof dat nog niet erg genoeg was — en eerlijk gezegd dacht ik van wel — verkeerde ik nog steeds in verschrikkelijk gevaar vanwege Weiss en welk aanvalsplan die ook in gedachten had.

Alles bij elkaar genomen, bedacht ik dat dit een uitstekend moment was om iemand anders te zijn. Helaas had ik me die truc tot nu toe niet eigen kunnen maken. Verder had ik niets te doen dan piekeren over de bijna onafwendbare doem die met zo’n verschrikkelijke snelheid en van zoveel verschillende kanten op me afkwam, en ik liep door de straat naar mijn auto. Kennelijk had ik nog lang niet genoeg geleden, want een slanke en spookachtige gedaante stapte van de stoep en ging soepeltjes naast me lopen.

‘Jij was hier toen dit gebeurde,’ zei Israel Salguero.

‘Ja,’ zei ik en ik vroeg me af of er hierna een satelliet uit de ruimte op mijn hoofd zou vallen.

Hij zweeg even, bleef toen staan en ik draaide me naar hem toe. ‘Je weet dat ik geen onderzoek naar jou doe,’ zei hij.