Ik vond dat heel fijn om te horen, maar in het licht van hoe de zaken zich in de afgelopen paar uur hadden ontwikkeld, dacht ik dat ik maar het beste kon knikken, en dat deed ik dan ook.
‘Maar klaarblijkelijk staat wat hier is gebeurd in verband met het incident waar je zus bij betrokken was, en dát onderzoek ik wel,’ zei hij, en ik was blij dat ik niets had gezegd. Zelfs zo blij dat ik besloot dat zwijgzaamheid een mooie tactiek was die ik moest doorzetten.
‘Je weet dat een van de belangrijkste zaken die ik boven tafel moet krijgen het feit is of er enige burgerwachtactiviteit van de kant van onze agenten heeft plaatsgevonden,’ zei hij.
‘Ja,’ zei ik. Alla, één woordje dan.
Hij knikte. Hij had nog altijd zijn ogen niet van mijn gezicht afgewend.
‘Er ligt een veelbelovende carrière voor je zus in het verschiet,’ zei hij. ‘Het zou heel jammer zijn als zoiets als dit haar schade zou toebrengen,’ zei hij.
‘Ze is nog steeds buiten bewustzijn,’ zei ik. ‘Zij heeft helemaal niets gedaan.’
‘Nee, zij heeft niets gedaan,’ zei hij. ‘Hoe zit dat met jou?’
‘Ik was alleen maar op zoek naar de kerel die haar heeft neergestoken,’ zei ik. ‘Ik heb niks verkeerds gedaan.’
‘Natuurlijk niet,’ zei hij. Hij wachtte tot ik nog iets zou zeggen, maar dat deed ik niet, dus na wat wel een paar weken leek, glimlachte hij, klopte me op de arm en liep de straat over naar Coulter, die daar met zijn Mountain Dew-fles stond te zwaaien. Ik keek naar ze terwijl ze met elkaar praatten, naar mij keken en zich weer omdraaiden om een blik te werpen op het smeulende huis. En met de gedachte dat het deze middag onmogelijk nog beter kon worden, draaide ik me om en beende naar mijn auto.
De voorruit was onder rondvliegend puin van het huis gebarsten.
Het lukte me om niet in tranen uit te barsten. Ik stapte in en reed naar huis, terwijl ik door het gebarsten glas tuurde en naar mijn bonzende hoofd luisterde.
23
Rita was niet thuis toen ik daar aankwam, omdat ik wat vroeger was dan anders vanwege mijn explosieve tegenslag. Het huis leek heel leeg en ik bleef bij de voordeur even naar de onnatuurlijke stilte luisteren. Achter in het huis tikte een buis en toen sprong de airconditioning aan, maar dat waren geen levende geluiden en ik had nog steeds het gevoel alsof ik in een film was beland waarin verder iedereen in een ruimteschip was ontvoerd. De bult op mijn hoofd bonsde nog steeds, en ik was heel moe en heel alleen. Ik liep naar de bank en viel erop neer alsof ik plotseling geen botten meer had om overeind te blijven.
Ik lag daar een poosje in een soort merkwaardige impasse tussen twee alarmerende toestanden in. Ik wist dat ik nog steeds als de weerlicht in actie moest komen, Weiss moest opsporen, hem de pas afsnijden, hem in zijn hol moest trotseren, maar om de een of andere reden was ik totaal niet in staat me te bewegen, en dat gemene stemmetje dat me had aangespoord, klonk op dit moment niet erg overtuigend, alsof dat ook aan een koffiepauze toe was. Dus bleef ik daar liggen, met mijn gezicht omlaag, en probeerde weer te voelen dat er iets heel dringends was. Maar het lukte niet om ook maar iets te voelen, behalve, zoals gezegd, vermoeidheid en pijn. Als iemand tegen me had geroepen: ‘Pas op, achter je! Hij heeft een pistool!’ zou ik slechts mompelend hebben geantwoord: ‘Laat hem maar een nummertje trekken en wachten.’
Ik weet niet hoeveel later ik wakker werd, overweldigd door een blauwe gewaarwording, die helemaal nergens op sloeg, tot ik mijn ogen kon scherpstellen. Daar stond Cody, nog geen vijftien centimeter bij mijn hoofd vandaan, in zijn spiksplinternieuwe welpenuniform. Ik ging zitten, waardoor mijn hoofd als een gong galmde, en keek naar hem.
‘Nou,’ zei ik. ‘Ziet dat er even officieel uit.’
‘Is stom,’ zei hij. ‘Korte broek.’
Ik bekeek hem in zijn donkerblauwe overhemd en korte broek, het hoedje op zijn hoofd en het halsdoekje om zijn hals, en het leek me niet eerlijk om op de korte broek te vitten. ‘Wat is er mis met een korte broek?’ zei ik. ‘Je draagt altijd korte broeken.’
‘Uniform-korte broek,’ zei hij, alsof het een dodelijke aanval was op de laatste linies van de menselijke waardigheid.
‘Heel veel mensen dragen een korte broek bij hun uniform,’ zei ik, wanhopig mijn gehavende brein pijnigend op zoek naar een voorbeeld.
Cody keek heel vertwijfeld. ‘Wie dan?’ zei hij.
‘Nou, eh, de melkboer draagt een korte broek…’ Ik onderbrak mezelf snel; de blik die hij me toewierp was luider en duidelijker dan wat hij ook had kunnen zeggen. ‘En, eh, de Britse soldaten droegen in India een korte broek,’ zei ik, maar ik had er maar heel weinig hoop op.
Hij staarde me nog even zonder iets te zeggen aan, alsof ik hem jammerlijk in de steek had gelaten terwijl alle fiches op tafel lagen. En voor ik op een volgend briljant voorbeeld kon komen, kwam Rita de kamer binnengestormd.
‘O, Cody, je hebt hem toch niet wakker gemaakt, hè? Hoi, Dexter, we hebben gewinkeld en álles gekocht wat Cody voor de padvinderij nodig heeft. Hij vindt de korte broek maar niks, ik denk omdat Astor er iets over heeft gezegd. Mijn god, wat is er met je hoofd gebeurd?’ zei ze. Ademloos had ze een homerun door twee octaven en achttien emoties gemaakt.
‘Het is niets,’ zei ik, ‘alleen een vleeswond.’ Dat had ik nou altijd al willen zeggen, ook al wist ik niet precies wat dat betekende. Elke wond was toch zeker een vleeswond, tenzij ze op een of andere manier het vlees oversloegen en regelrecht het bot te pakken namen?
Niettemin reageerde Rita met een dankbaar circus van bezorgdheid. Ze joeg Cody en Astor weg en haalde een zak ijs voor me, een donsdeken en een kop thee alvorens zich naast me op de bank te gooien en eiste te weten wat er met mijn arme lieve hoofd was gebeurd. Ik bracht haar van alle akelige details op de hoogte — terwijl ik een paar irrelevante dingen wegliet, zoals wat ik bij een huis deed dat in de lucht vloog en me probeerde te vermoorden — en onder het praten zag ik tot mijn wanhoop dat haar ogen groot en vochtig werden, tot ze begonnen over te lopen en de tranen over wangen en haar gezicht stroomden. Eigenlijk was het heel vleiend te bedenken dat een beetje schade aan mijn schedel zo’n vertoon van waterwerken tot gevolg had, maar tegelijkertijd werd ik wat ongemakkelijk over hoe ik daarop moest reageren.
Gelukkig voor mijn reputatie als steracteur zorgde Rita ervoor dat er geen twijfel over mogelijk was hoe ik me zou moeten gedragen. ‘Jij blijft hier uitrusten,’ zei ze. ‘Met zo’n bult op je hoofd heb je stilte en rust nodig. Ik ga soep voor je maken.’
Ik wist niet dat soep goed was voor hersenschuddingen, maar Rita leek heel zeker van haar zaak, en met een paar lieve streken over mijn gezicht en een zachte kus naast de bult sprong ze van de bank de keuken in, waar ze onmiddellijk gedempt begon te kletteren, waarna het al vlug rook naar knoflook, ui en kip, en ik dreef weg in een soort halfslaap, waar zelfs het vage kloppen van mijn hoofd ver weg, knus en zelfs aangenaam leek. Ik vroeg me af of Rita me soep kwam brengen als ik gearresteerd was. Ik vroeg me af of iemand Weiss soep bracht. Ik hoopte van niet, ik begon een hekel aan hem te krijgen en hij verdiende absoluut geen soep.
Astor dook plotseling naast de bank op en onderbrak mijn overpeinzingen. ‘Mam zegt dat je op je hoofd bent geslagen,’ zei ze.
‘Ja, dat klopt,’ zei ik.
‘Mag ik ’t zien?’ vroeg ze en ik was zo diep geroerd door haar bezorgdheid dat ik mijn hoofd boog om de bult en het geplette haar waar het had gebloed te laten zien. ‘Het ziet er niet zo erg uit,’ zei ze, en ze klonk ietwat teleurgesteld.
‘Dat is het ook niet,’ zei ik tegen haar.
‘Dus je gaat niet dood, wel?’ vroeg ze beleefd.
‘Nog niet,’ zei ik. ‘Pas nadat je je huiswerk hebt gedaan.’
Ze knikte, keek naar de keuken en zei: ‘Ik heb een pesthekel aan wiskunde.’ Toen kuierde ze de gang door, waarschijnlijk om van dichterbij een pesthekel aan wiskunde te hebben.