Выбрать главу

In plaats van schuld voelde ik opluchting. Die sloeg met kille golven door me heen en doorbrak de spanning die zich steeds strakker in me opbouwde. Ik was wis en waarachtig opgelucht, want nu wist ik wat hij wilde. Hij wilde mij. Het was niet hardop uitgesproken, maar het was er weclass="underline" de volgende ben jij en de jouwen. En op die opluchting volgde een sensatie van koude haast, langzaam verspreidden en spanden zich de donkere innerlijke klauwen toen de Zwarte Ruiter de uitdaging in Weiss’ stem opving en erop reageerde.

Dat was ook een grote opluchting. Tot nu toe had de Ruiter gezwegen, had helemaal niets te zeggen over de geleende lijken, zelfs niet toen ze waren veranderd in verandameubilair of geschenkmanden. Maar nu was er een dreiging, een ander roofdier besnuffelde het spoor achter ons en bedreigde een al door ons afgebakend territorium. En deze uitdaging konden we niet toestaan, voor nog geen moment. Weiss had laten weten dat hij eraan kwam, en ten slotte, eindelijk, was de Ruiter uit zijn slaapje wakker geworden en sleep zijn tanden. We zouden er klaar voor zijn.

Maar waarvoor? Ik geloofde geen moment dat Weiss zou vluchten, daar was geen sprake van. Dus wat ging hij dan doen?

De Ruiter siste een voor de hand liggend antwoord, en ik voelde dat het klopte, omdat wíj dat ook gedaan zouden hebben. Weiss had het net met zoveel woorden gezegd: ‘Ik hield van Alex en jij hebt hem van me afgenomen…’ Dus hij zou achter iemand aangaan die dicht bij mij stond. Door de foto die hij op Deutsch’ lijk had gelegd, had hij me zelfs verteld wie. Cody en Astor, dat moest wel, want dat zou mij net zo raken als ik hem had geraakt; en daardoor zou ik naar hem toe komen, en op zijn voorwaarden.

Maar hoe wilde hij dat doen? Dat was de grote vraag; en mij scheen het antwoord nogal voor de hand te liggen. Tot nu toe was Weiss rechttoe, rechtaan geweest, er was niets subtiels geweest aan het opblazen van het huis. Ik moest wel geloven dat hij snel zou handelen, op het moment dat hij het gevoel had dat het geluk hem het meest toelachte. En aangezien ik wist dat hij me in de gaten had gehouden, moest ik ook aannemen dat hij mijn dagelijkse routine kende, en de routine van de kinderen. Ze zouden het kwetsbaarst zijn wanneer Rita ze van school ophaalde, wanneer ze uit een veilige omgeving kwamen en het onberekenbare Miami instapten: ik zou ver weg op mijn werk zitten en hij kon heel eenvoudig een relatief tengere en nietsvermoedende vrouw overrompelen om minstens een van de kinderen weg te grissen.

Dus ik moest mijn positie innemen voordat Weiss dat kon doen, en naar hem uitkijken wanneer hij arriveerde. Het was een simpel plan, en niet zonder risico; misschien maakte ik wel een fout. Maar de Ruiter siste instemmend en die heeft het zelden mis. Ik besloot om vroeg van mijn werk weg te gaan, vlak na de lunch, en me bij de lagere school te posteren, om Weiss vóór te zijn.

En nogmaals, terwijl ik mezelf bijeenraapte om een heftige uitval te doen naar de halsslagader van de naderende vijand, ging de telefoon.

‘Hé, maatje,’ zei Kyle Chutsky. ‘Ze is wakker en heeft naar je gevraagd.’

25

Ze hadden Deborah van de intensive care gehaald. Even stond ik in verwarring beduusd naar de lege intensivecareafdeling te kijken. Dit had ik in een stuk of vijf films gezien, waar de held naar het lege ziekenhuisbed kijkt en weet dat dat betekent dat degene die daar had gelegen, nu dood is, maar ik was er heel zeker van dat Chutsky het me zou hebben verteld als Debs was gestorven, dus ik liep de gang weer door op weg naar de receptie.

De vrouw achter de balie liet me wachten terwijl ze raadselachtige en heel trage dingen op een computer deed, de telefoon beantwoordde en met twee verpleegkundigen praatte, die iets verderop tegen de balie hingen. De atmosfeer van amper ingehouden paniek, die iedereen op de intensive care tentoongespreid had, was hier compleet afwezig en daarvoor was kennelijk een obsessieve belangstelling voor telefoontjes en vingernagels in de plaats gekomen. Maar ten slotte gaf de vrouw toe dat er een kleine kans was dat ik Deborah in kamer 235 kon vinden, op de tweede verdieping. Dat vond ik zo logisch dat ik haar waarachtig bedankte en op zoek ging naar de kamer.

Die was inderdaad op de tweede verdieping, en wel pal naast kamer 233, dus met een gevoel dat alles in de wereld goed was, stapte ik naar binnen en zag Deborah in bed liggen, met Chutsky aan de overkant van het bed in nagenoeg dezelfde houding als op de intensive care. Er stond nog altijd een indrukwekkende hoeveelheid apparaten om Deborah heen, en er zaten ook nog overal slangen in haar lijf, maar toen ik de kamer betrad, opende ze een oog en keek me aan, en wist omwille van mij een bescheiden, halfslachtig glimlachje tevoorschijn te toveren.

‘Je leeft, je leeft, o,’ zei ik, bedenkend dat hier bij uitstek een vrolijke noot op zijn plaats was. Ik trok een stoel bij het bed en ging zitten.

‘Dex,’ zei ze met zachte en schorre stem. Ze probeerde nogmaals te glimlachen, maar dit was een nog beroerdere poging dan de eerste keer, en ze gaf het op en sloot haar ogen, leek min of meer in de sneeuwachtige verte van de kussens terug te zakken.

‘Ze is nog niet zo heel sterk,’ zei Chutsky.

‘Dat dacht ik al,’ zei ik.

‘Dus, eh, moet je haar maar niet vermoeien. Zei de dokter.’

Ik weet niet of Chutsky dacht of ik wilde voorstellen een potje volleybal te spelen, maar ik knikte en klopte slechts op Deborahs hand. ‘Het is fijn dat je weer terug bent, zus,’ zei ik. ‘We hebben ons zorgen gemaakt.’

‘Ik voel,’ zei ze met een zwakke, schorre stem. Maar ze vertelde ons niet wat ze voelde. In plaats daarvan deed ze haar ogen weer dicht en haalde haar lippen van elkaar om rafelig adem te halen, en Chutsky leunde naar voren om een klein ijsblokje tussen haar lippen te stoppen.

‘Hier,’ zei hij. ‘Praat nog maar niet.’

Debs slikte het ijs door, maar keek Chutsky evengoed met gefronste wenkbrauwen aan. ‘Ik ben heus oké, hoor,’ zei ze, wat absoluut overdreven was. Het ijs leek wat te helpen, en toen ze weer sprak, klonk haar stem niet meer zo erg als een rattenstaart op een oude deurknop. ‘Dexter,’ zei ze en het klonk onnatuurlijk luid, alsof ze in de kerk schreeuwde. Ze schudde haar hoofd licht en tot mijn grote verbazing zag ik dat er een traan uit haar ooghoek rolde, iets wat ik sinds haar twaalfde niet meer van haar had gezien. Hij gleed langs haar wang op het kussen omlaag, waar hij verdween.

‘Shit,’ zei ze. ‘Ik voel me zo compleet…’ Ze wapperde zwakjes met haar hand, de hand die Chutsky niet vasthield.

‘Haal je de koekoek,’ zei ik. ‘Je was bijna dood.’

Ze bleef een tijdje met haar ogen dicht liggen en zei niets. Ten slotte zei ze, heel zacht: ‘Ik wil dit niet meer doen.’

Over Deborah heen keek ik naar Chutsky. ‘Wat niet meer, Debs?’

‘Smerissen,’ zei ze en toen ik eindelijk begreep wat ze zei, dat ze geen smeris meer wilde zijn, was ik even geschokt als wanneer de maan had geprobeerd ontslag te nemen.

‘Deborah,’ zei ik.

‘Het heeft geen zin,’ zei ze. ‘Ik eindig hier… En waarvoor?’ Ze deed haar ogen open en keek me aan, en schudde heel zachtjes haar hoofd. ‘Waarvoor?’ zei ze.

‘Het is je werk,’ zei ik en ik gaf toe dat dat bepaald niet ontroerend was, maar onder de omstandigheden kon ik niets anders bedenken, en ik dacht niet echt dat ze iets wilde horen over Waarheid, Rechtvaardigheid en de American Way.

Ze wilde klaarblijkelijk ook niet horen dat het haar werk was, want ze keek me alleen maar aan, draaide haar hoofd om en deed opnieuw haar ogen dicht. ‘Shit,’ zei ze.