Выбрать главу

‘Zo is ’t wel weer mooi geweest,’ zei een luide en opgewekte stem in een dik Bahamiaans accent bij de deur. ‘De heren moeten vertrekken.’ Een grote en heel opgewekte verpleegkundige was de kamer in gekomen en kwam snel op ons af. ‘De dame heeft rust nodig, en dat lukt niet wanneer u haar lastigvalt,’ zei de verpleegkundige. Ze zei: ‘Lassigvat,’ en even vond ik het zo charmant dat ik niet in de gaten had dat ze me wegjoeg.

‘Ik ben er net,’ zei ik.

Ze plantte zichzelf pal voor me en sloeg haar armen over elkaar. ‘Dan bespaart u een hoop parkeergeld, want u gaat nu weg,’ zei ze. ‘Kom, heren,’ zei ze terwijl ze Chutsky aankeek. ‘Albei.’

‘Ik?’ zei hij met een heel verbaasde uitdrukking.

‘U,’ zei ze terwijl ze met een reusachtige vinger naar hem wees. ‘U bent hier al te lang geweest.’

‘Maar ik moet hier blijven,’ zei hij.

‘Nee, u moet gaan,’ zei de verpleegkundige. ‘Dokter wil dat ze tijdje rust. Alleen.’

‘Ga maar,’ zei Debs zachtjes en Chutsky keek haar met een gekwetste uitdrukking aan. ‘Het komt best in orde met me,’ zei ze. ‘Ga nou maar.’

Chutsky keek van haar naar de verpleegkundige en toen weer naar Deborah. ‘Goed dan,’ zei hij ten slotte. Hij boog zich naar voren en kuste haar op de wang, en ze protesteerde niet. Hij stond op en trok een wenkbrauw naar me op. ‘Oké, maatje,’ zei hij. ‘We worden kennelijk weggejaagd.’

Toen we vertrokken, was de verpleegkundige de kussens aan het opschudden alsof ze stout waren geweest.

Chutsky begeleidde me door de gang naar de lift en toen we daar stonden te wachten, zei hij: ‘Ik maak me een beetje zorgen.’ Hij fronste zijn voorhoofd en drukte nog een paar keer op de omlaagknop.

‘Waarover?’ zei ik. ‘Bedoel je, eh, hersenbeschadiging, of zo?’ Deborahs verklaring dat ze ermee op wilde houden, galmde nog in mijn oren na, en dat was zo helemaal niets voor haar dat ik me ook ietwat zorgen maakte. Het beeld van een vegeterende Debbie die kwijlend in een stoel zit terwijl Dexter haar havermoutpap voerde doemde als een spookachtige verschrikking voor me op.

Chutsky schudde zijn hoofd. ‘Dat niet precies,’ zei hij. ‘Eerder psychologische schade.’

‘Wat bedoel je?’

Hij trok een gezicht. ‘’k Weenie,’ zei hij. ‘Misschien is het gewoon het trauma. Maar ze lijkt… heel huilerig. Angstig. Niet, je weet wel. Zichzelf.’

Ik was nooit neergestoken en had ook nooit het grootste deel van mijn bloed verloren, en hoe dan ook kon ik me niet herinneren ooit een uitleg gelezen te hebben over wat je onder deze omstandigheden moest voelen. Maar mij scheen het nogal logisch toe dat je huilerig en angstig was wanneer dit soort dingen met je gebeurde. Voordat ik iets kon verzinnen om dat op een tactvolle manier te zeggen, gleden de liftdeuren open en stoof Chutsky naar binnen. Ik ging achter hem aan.

Toen de deuren dichtgingen, vervolgde hij: ‘Eerst herkende ze me niet echt,’ zei hij. ‘Niet meteen nadat ze haar ogen opengedaan had.’

‘Dat is vast heel normaal,’ zei ik, hoewel ik daar helemaal niet zeker van was. ‘Ik bedoel maar, ze heeft in coma gelegen.’

‘Ze keek me recht aan,’ zei hij, alsof ik helemaal niets had gezegd, ‘en het leek wel of, ’k weenie. Ze bang voor me was. Dat ze niet wist wie ik was en wat ik daar deed.’

Om volstrekt eerlijk te zijn, had ik me dat in het afgelopen jaar ook al afgevraagd, maar het leek me niet gepast dat te zeggen. In plaats daarvan zei ik: ‘Ik weet zeker dat het tijd kost…’

‘Wie ik ben,’ zei hij, terwijl hij kennelijk weer niet had gemerkt dat ik iets had gezegd. ‘Ik heb daar de hele tijd gezeten, ben nooit langer dan vijf minuten van haar zijde geweken.’ Hij staarde naar het bedieningspaneeltje van de lift toen het belletje klonk dat we er waren. ‘En ze weet niet wie ik ben.’

De deuren gleden open, maar aanvankelijk merkte Chutsky dat niet.

‘Nou,’ zei ik, in de hoop dat ik zijn verstarring kon doorbreken.

Hij keek me aan. ‘Laten we een kop koffie gaan drinken,’ zei hij en hij liep de lift uit, drong zich langs drie mensen in lichtgroene operatiekleding en ik hobbelde achter hem aan.

Chutsky bracht me naar een klein restaurant op de begane grond van de parkeergarage, waar hij op de een of andere manier vrij snel twee koppen koffie wist te bemachtigen, zonder dat hij iemand wegduwde of hem met zijn ellebogen bewerkte. Daardoor voelde ik me ietwat superieur: hij was duidelijk niet in Miami geboren. Maar toch, het resultaat was er niet minder om en ik pakte de koffie aan en wurmde me aan een tafeltje in de hoek.

Chutsky keek niet naar me, en ook nergens anders naar, trouwens. Hij knipperde niet met zijn ogen en de uitdrukking op zijn gezicht bleef onveranderd. Ik wist niets nuttigs te zeggen, dus zaten we een paar minuten gezellig onhandig bij elkaar, tot hij ten slotte uitbarstte: ‘Stel dat ze niet meer van me houdt?’

Ik heb altijd geprobeerd er een bescheiden opvatting op na te houden, vooral als het op mijn eigen talenten aankomt, en ik weet heel goed dat ik slechts in een paar dingen echt goed ben, en raad geven bij liefdesverdriet hoort daar zeer zeker niet bij. En aangezien ik liefde eigenlijk niet begrijp, leek het me ietwat oneerlijk om commentaar te geven op zijn mogelijk verlies.

Toch was het heel duidelijk dat hier een opmerking op zijn plaats was, dus weerstond ik de verleiding om te zeggen: ‘Ik weet eigenlijk niet waarom ze sowieso van je hield.’ Ik rommelde door mijn tas met clichés en kwam met: ‘Natuurlijk houdt ze nog van je. Ze heeft alleen iets verschrikkelijks meegemaakt, het kost tijd om er weer bovenop te komen.’

Chutsky keek me een paar seconden aan om te zien of er nog meer kwam, maar dat was niet zo. Hij wendde zich af en nam een slokje koffie. ‘Misschien heb je wel gelijk,’ zei hij.

‘Natuurlijk heb ik dat,’ zei ik. ‘Geef haar de tijd om beter te worden. Dan komt alles in orde.’ Toen ik dat zei werd ik niet door de bliksem getroffen, dus het zou kunnen dat ik het echt bij het rechte eind had.

We dronken in betrekkelijke stilte onze koffie, terwijl Chutsky broedde op het feit dat hij mogelijk niet meer werd bemind en Dexter op hete kolen op de klok keek terwijl de wijzers naar het middaguur kropen, het tijdstip waarop ik moest vertrekken om Weiss in een hinderlaag te lokken. Het werd dus iets minder gezellig toen ik ten slotte mijn koffie achteroversloeg en opstond om te gaan. ‘Ik kom later terug,’ zei ik, maar Chutsky knikte alleen maar en nam nog een troosteloze slok koffie.

‘Oké, maatje,’ zei hij. ‘Zie je.’

26

Het Golden Lakes-gebied druiste vierkant in tegen alle tradities van naamgeving van onroerend goed in Miami: ook al zat het woord ‘meer’ in de naam, er was ook feitelijk sprake van een aantal meren in de streek en een ervan grensde aan de verste kant van het speelterrein om de school. Eerlijk gezegd vond ik het er niet zo goudkleurig uitzien, eerder melkachtig groen, maar je kon met geen mogelijkheid ontkennen dat het echt een meer was, of ten minste een grote plas. Maar ik begreep wel dat het niet eenvoudig was om een streek te verkopen die ‘Melkachtig Groene Plas’ heette, dus misschien hadden de ontwikkelaars toch wel geweten wat ze deden, wat weer een schending van de zoveelste traditie was.

Ik was ver voordat de school uitging bij Golden Lakes en ik reed een paar keer om het terrein heen, terwijl ik uitkeek naar een mogelijke plek waar Weiss naartoe zou kunnen gaan. Die was er niet. Aan de oostkant eindigde de weg bij het meer dat bijna tot aan het hek kwam. De afrastering bestond uit grote draadgazen hekken die helemaal om de school heen liepen, zonder onderbreking, zelfs niet langs het meer, vast voor het geval een vijandige kikker het terrein op probeerde te komen. Bijna op de plek waar de zijweg bij het meer eindigde, aan de overkant van het speelterrein, was een doorgang in het hek, maar die zat stevig dicht met een ketting en een groot hangslot.