Verder was de enige weg naar de school die door het hek aan de voorkant van de school, en die werd geblokkeerd door een wachthuisje, waarnaast een politiewagen geparkeerd stond. Wilde je onder schooltijd naar binnen, dan werd je door de bewaker of politieagent tegengehouden. Wilde je erdoorheen tijdens het wegbrengen of ophalen, dan moest je tussen honderden leraren, moeders en bewakers door die de zaken te lastig en veel te riskant zouden maken.
Dus lag het voor de hand dat Weiss zijn positie al vroeg had ingenomen. En ik moest uitzoeken waar. Ik zette mijn Donkere Gedachte-muts op en reed langzaam nogmaals om het gebouw heen. Als ik iemand bij de school te pakken wilde krijgen, hoe zou ik dan te werk gaan? Om te beginnen zou ik de haal- en brengmomenten moeten afwachten, want het was te moeilijk om tijdens de lessen door de schoolbeveiliging heen te komen. En dat betekende de poort aan de voorkant, reden waarom, uiteraard, alle beveiliging daarop geconcentreerd was, alles van de dienstdoende smeris tot aan de heel gemene handenarbeiddocent aan toe.
Als je eerder binnen het hek wist te komen, en zou toeslaan terwijl de hele beveiliging op het hek aan de voorkant was gefocust, dan zouden de zaken uiteraard een stuk gemakkelijker zijn. Maar om dat te doen moest je over het hek heen, en een plek opzoeken waar je niet gemakkelijk zou worden opgemerkt, of een plek vanwaar je zo snel de school in kon komen dat het niet uitmaakte of iemand je zag.
Maar voor zover ik kon zien, was die plek er niet. Ik reed nog een keer om het gebouw heen, niets. Het hek stond aan alle kanten een eind van het pand af, behalve aan de voorkant. De enige duidelijk zwakke plek was het meer. Daar stonden tussen het hek en het meer een groepje naaldbomen en wat struikgewas, maar dat was te ver van de schoolgebouwen af. Je kon nooit over het hek komen en het veld oversteken zonder oorverdovend in de gaten te lopen.
Het zou verdacht lijken als ik er nogmaals omheen zou rijden. Ik reed de auto naar een straat aan de zuidkant van de school, parkeerde en dacht erover na. Door mijn o zo slimme redenering was ik ervan overtuigd geraakt dat Weiss de kinderen hier te pakken wilde nemen, deze middag, en die ijzige, onberispelijke logica werd bijgevallen door een verhitte en onbetwistbare vlaag zekerheid van de Ruiter. Maar hoe dan? Vanaf de plek waar ik zat, keek ik naar de school en ik had een heel sterk gevoel dat Weiss ergens in de buurt precies hetzelfde aan het doen was. Maar hij zou niet eenvoudigweg het hek door stormen en maar hopen dat hij geluk had. Hij had de boel in de gaten gehouden, details in zich opgenomen en zou een plan hebben. En ik had ongeveer een half uur om erachter te komen wat dat plan was en iets te verzinnen om dat een halt toe te roepen.
Ik keek schuinweg naar het groepje bomen bij het meer. Het was de enige plek waar nog enige beschutting was. Maar wat maakte dat uit, als die beschutting bij het hek ophield? Toen werd mijn oog naar iets links van me getrokken en ik draaide me om om te kijken.
Een witte bestelbus reed naar het hek met het hangslot en parkeerde ernaast. Een gestalte in een limoengroen shirt met bijpassende pet stapte uit en had een gereedschapskist bij zich, wat zelfs van veraf heel goed te zien was. De gestalte liep naar het hek, zette de gereedschapskist neer en knielde bij de ketting.
Natuurlijk. De beste manier om onzichtbaar te zijn is om volslagen en overduidelijk in beeld te gaan staan. Ik ben decor; ik hoor hier. Ik kom hier alleen maar het hek repareren. Let maar niet op mij, ha, ha.
Ik startte de auto. Ik bewoog langzaam om het gebouw heen, terwijl ik mijn ogen op die felgroene vlek gericht hield. Ik voelde dat de koude vleugels zich in me ontvouwden. Ik had hem… precies waar hij hoorde te zijn. Maar ik kon natuurlijk niet gewoon parkeren en naar buiten springen. Ik moest hem voorzichtig benaderen, en aangenomen dat hij wist hoe mijn auto eruitzag, moest ik voetstoots aannemen dat hij zijn beide ogen wijd open had en naar Dexter uitkeek.
Dus kalm aan, denk na; reken er niet domweg op dat de duistere vleugels je over alle obstakels heen dragen. Kijk goed uit je doppen en merk dingen op; bijvoorbeeld dat Weiss met zijn rug naar de bestelbus zat, en de bestelbus was aan de zijkant geparkeerd, met de neus naar het hek, zodat het uitzicht over de plas werd geblokkeerd. Want het was duidelijk dat niemand van die kant naar hem toe kon komen.
Wat uiteraard betekende dat Dexter dat wel zou doen.
Heel langzaam rijdend en er zorgvuldig voor zorgend dat ik geen aandacht trok, keerde ik de auto en reed weer naar de zuidkant van het speelterrein om de school. Ik volgde het hek tot aan het einde, waar de weg ophield en de plas begon. Ik parkeerde helemaal aan het einde van de weg voor de metalen barrière, onzichtbaar voor Weiss en het hek met hangslot, en stapte uit. Ik liep snel over het smalle pad tussen het meer en het hek, en haastte me verder.
In de verte hoorde ik in het schoolgebouw de bel gaan. De schooldag was voorbij en Weiss zou nu in beweging moeten komen. Ik kon hem zien, hij zat nog altijd bij het hangslot geknield. Ik zag geen handvatten van een stevige kniptang uitsteken en hij zou er zeker een paar minuten over doen om het slot te forceren of door te knippen. Maar wanneer hij eenmaal binnen was, kon hij vrijelijk langs het hek lopen en doen alsof hij de draadgazen hekken controleerde. Ik kwam bij de rand van het groepje bomen en haastte me erdoorheen. Ik stapte voorzichtig over bergjes vuilnis — bierblikjes, plastic frisdrankflesjes, kippenbotjes en andere, minder aangename voorwerpen — kwam aan het uiteinde, en wachtte bij de laatste boom slechts een ogenblik om me ervan te verzekeren dat Weiss nog steeds aan het slot zat te morrelen. De bestelbus stond in de weg en ik kon hem niet zien, maar voor zover ik wist was het hek nog steeds dicht. Ik haalde diep adem, trok me in de duisternis terug, liet die door me heen vloeien en stapte toen de felle zon in.
Ik bewoog me naar rechts, bijna op een holletje, om hem van achteren te benaderen, om de achterkant van de bestelbus heen. Stilletjes, voorzichtig, terwijl ik de zwarte vleugels overal om me heen voelde, stak ik de ruimte naar de bestelbus over, liep eromheen en bleef staan toen ik de geknielde figuur bij het hek zag.
Hij keek over zijn schouder achterom en zag me. ‘Wat gebeurt ’r,’ zei de man. Hij was ongeveer vijftig, zwart en heel duidelijk niet Weiss.
‘O,’ zei ik, als altijd ad rem. ‘Hallo.’
‘Verdomde kinderen hebben superlijm in het slot gestopt,’ zei hij terwijl hij zich weer naar het slot toekeerde.
‘Wat dachten ze wel niet?’ zei ik beleefd. Maar ik kwam er nooit achter wat ze dachten, want in de verte, aan de overkant van het speelterrein, in de straat voor het hoofdhek, hoorde ik het geluid van claxons, gevolgd door knarsend metaal. En veel dichterbij, om precies te zijn in mijn hoofd, hoorde ik een stem sissen: ‘Sukkel!’ En zonder af te wachten waarom ik wist dat het een ongeluk was waarbij Weiss Rita ramde, sprong ik tegen het hek omhoog, wist mezelf naar de andere kant te werken en zette het over het speelterrein op een lopen.
‘Hé!’ riep de man van het slot, maar deze keer liet ik mijn manieren voor wat ze waren en wachtte niet af wat hij te zeggen had.
Natuurlijk zou Weiss het slot niet hoeven forceren, dat was helemaal niet nodig. Natuurlijk hoefde hij de school niet in om honderden behoedzame leraren en wilde kinderen te slim af te zijn. Het enige wat hij hoefde te doen was buiten in het verkeer te wachten, als een haai, die talmend op de rand van een rif wachtte tot Nemo naar buiten zwom. Natuurlijk.
Ik rende de benen uit m’n lijf. Het veld leek een beetje oneffen, maar het bestond uit kort en goed onderhouden gras, en ik kon een aardige vaart maken. Ik feliciteerde mezelf dat ik in zo’n goede conditie was en op topsnelheid kon blijven, en sloeg mijn ogen even op om te kijken wat er gaande was. Dat was geen goed idee; ik struikelde onmiddellijk ergens over en viel werkelijk razendsnel voorover op mijn gezicht. Ik rolde mezelf op tot een bal en maakte anderhalve koprol voordat ik plat op mijn rug op iets hobbeligs terechtkwam. Ik sprong op en zette het, licht hinkend door een verstuikte enkel, weer op een lopen, en er doemde een vaag beeld op van een berg steekmieren die door mijn menselijke kanonskogel geplet was.