Hij was duidelijk bezig om de clip waarop ik Doncevic onder handen neem aan te passen, zodat mijn gezicht te zien was. En voor zover ik Weiss had leren kennen, of althans zijn creatieve knutselwerk, wist ik dat dit geen werkverschaffingsproject zou worden. Hij zou het gebruiken om een prachtig stukje decoratie te maken en mij in het verderf te storten. En dat alles vanwege een dartel uurtje met zijn liefje Doncevic.
Ik had het natuurlijk gedaan, en er nog van genoten ook. Maar dit vond ik vals spelen, het was toch zeker oneerlijk om na afloop mijn gezicht erop te plakken? Vooral omdat dat, of het nu achteraf was toegevoegd of niet, meer dan genoeg zou zijn om een vracht heel ongelegen vragen mijn kant op te laten komen.
De laatste tekening was het afschrikwekkendst. Daarop stond de reusachtige en gemeen glimlachende Dexter uit de clip, met opgeheven cirkelzaag, geprojecteerd op de gevel van een groot gebouw, terwijl op de grond onder hem zo te zien een stuk of zes versierde lijken lagen, allemaal getooid met het soort accessoires dat Weiss tot nu toe bij zijn andere lijken had gebruikt. Het geheel was omlijst door een dubbele rij koningspalmen, en het was zo’n prachtig beeld van tropische en artistieke glorie dat ik een traan had moeten wegpinken, ware het niet dat de bescheidenheid me daarvan weerhield.
Op een Weissachtige manier klopte het precies. Neem de film die hij al had, verander die subtiel in moi als hoofdrolspeler, en projecteer hem op een goed zichtbaar gebouw, zodat er geen enkele twijfel mogelijk was dat we Koppensneller Dexter aan het werk zagen. Gooi me voor de haaien én creëer tegelijk een groot openbaar kunstwerk dat we allemaal kunnen bewonderen. Een perfecte oplossing.
Bij mijn auto aangekomen, ging ik achter het stuur zitten en keek de blocnote nog één keer door. Het kon natuurlijk zijn dat dit alleen maar schetsen waren, een papier-met-potloodfantasie die het daglicht nooit zou aanschouwen. Maar dit was allemaal begonnen toen Weiss en Doncevic hun lijken in het openbaar tentoonstelden, en het enige verschil was de omvang ervan; dat, en het feit dat Dexter in de afgelopen paar dagen Weiss’ kunstproject was geworden. De Mona Dexter.
En nu was Weiss ook nog van plan om een groot openbaar werk van me te maken. Dexter de Luisterrijke, die als een kolos over de wereld stapt, met vele schitterende lijken aan zijn voeten, precies op tijd voor het avondnieuws, aan u gepresenteerd in levendige kleuren. O, mama, wie is die grote en knappe man met de bloederige zaag? Hemeltje, dat is Dexter Morgan, liefje, die verschrikkelijke man die ze een poosje geleden hebben gearresteerd. Maar mama, waarom glimlacht hij? Hij houdt van zijn werk, schatje. Laat dat een les voor je zijn: zoek altijd een respectabele baan waarin je gelukkig bent.
Op de universiteit had ik wel zoveel geleerd dat ik begreep dat een beschaving op haar kunst wordt beoordeeld. Het was vernederend te bedenken dat als Weiss hierin zou slagen, toekomstige generaties op de eenentwintigste eeuw zouden kunnen terugkijken en wat daarin was bereikt aan mijn beeltenis zouden afmeten. Ik vond dit soort onsterfelijkheid een heel verleidelijk idee, maar er waren een paar schaduwkanten aan deze uitnodiging tot eeuwige roem. Ten eerste ben ik daar veel te bescheiden voor, en ten tweede… Nou ja, je had nog het feit dat mensen zouden ontdekken wat ik echt ben. Mensen als Coulter en Salguero, bijvoorbeeld. En dat zou zeker gebeuren als deze video met mijn afbeelding op een groot gebouw zou worden geprojecteerd met een stapel lijken aan haar voeten. Eigenlijk een prachtige gedachte, maar helaas zouden deze mensen een aantal vragen gaan stellen, een paar verbanden leggen, en voor je ’t wist zou de dagschotel uit Dexter Crèmesoep bestaan, verrukkelijk bereid op Old Sparky en aan u geserveerd op de voorpagina van de Herald.
Nee, dit was allemaal heel vleiend, maar ik was niet echt bereid om een levend icoon van de eenentwintigste-eeuwse kunst te worden. Hoe jammer ook, tot mijn grote spijt moet ik voor de eer bedanken.
Hoe dan?
Dat was tenslotte een terechte vraag. Door de tekeningen wist ik wat Weiss van plan was, maar ik wist niet hoever hij met zijn plannen was, of wanneer hij ze wilde uitvoeren, of zelfs maar waar…
Maar wacht eens even, ik wist het wel. Ik bekeek de laatste afbeelding nog een keer, waarop dat hele krankzinnige project in felgekleurde details was uitgetekend. Het getekende, als projectiescherm fungerende gebouw was heel markant en kwam me bekend voor. Ook de twee rijen koningspalmen had ik eerder ergens gezien, dat wist ik heel zeker. Ergens waar ik feitelijk was geweest, maar waar en wanneer? Ik staarde naar de tekening en liet mijn reusachtige brein draaien. Het was nog niet zo lang geleden. Misschien een jaar of zo voor ik trouwde?
Door dat ene woord, ‘trouwde’, wist ik het weer. Ik was daar ongeveer anderhalf jaar geleden geweest. Rita’s vriendin van haar werk, Anna, was er getrouwd. Het was een extravagante en buitengewoon dure bruiloft geweest, omdat de familie van de bruid zo rijk was. Rita en ik waren naar de receptie geweest, in een belachelijk chic oud hotel in Palm Beach, dat The Breakers heette.
Schitterend; nu wist ik precies waar Weiss zijn nobele Dexterama had gepland. Maar wat moest ik met die kennis aan? Ik kon moeilijk de komende drie maanden dag en nacht voor het hotel op de uitkijk staan en wachten tot Weiss kwam opdagen met de eerste lading lijken. Maar ik kon het me ook niet veroorloven niets te doen. Vroeg of laat zou hij het uitvoeren. Of kon het zijn dat dit een ander soort valstrik was, alleen maar bedoeld om me naar Palm Beach te lokken, terwijl Weiss hier in Dade County iets anders aan het doen was?
Maar dat was raar; hij was niet van plan geweest om met een potlood in zijn been en de afdruk van een kleine vuist in zijn kruis naar de horizon te hinkelen om vervolgens zijn tekeningen achter te laten. Dit was zijn plan, in voor- en tegenspoed, en ik moest wel geloven dat het slecht afliep, in elk geval voor zover het mijn reputatie aanging. Dus bleef er maar één vraag over: wanneer ging hij zijn plan concreet vormgeven? Het enige antwoord dat ik kon bedenken was: algauw, en dat leek me bepaald niet nauwkeurig.
Er zat werkelijk niets anders op, ik zou vrij moeten nemen van mijn werk en bij het hotel moeten posten. Dat betekende dat ik Rita en de kinderen alleen moest laten en dat vond ik maar niks, maar ik zag niet hoe het anders moest. Weiss was razendsnel te werk gegaan, van het ene idee naar het volgende gehuppeld en ik vermoedde dat hij zich hoogstwaarschijnlijk op dit ene project zou concentreren en snel zou handelen. Het was een reusachtige gok, maar het was absoluut de moeite waard als ik hem ervan kon weerhouden een immens beeld van mij op de gevel van The Breakers te projecteren.
Oké, ik zou het doen. Wanneer Weiss in Palm Beach zou beginnen, zou ik hem daar opwachten. Nu dat geregeld was, klapte ik het schetsboek open om nog een laatste blik te werpen op knappe Stripheld Dexter. Maar voordat ik me werkelijk in een zelfbewonderende dagdroom kon laten wegzinken, kwam er een auto naast me staan en stapte er een man uit.
Het was Coulter.
28
Rechercheur Coulter liep om de achterkant van zijn auto en bleef staan, keek naar me, liep weer terug naar de bestuurderskant van zijn auto en verdween even. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om de blocnote onder mijn stoel te schuiven. Coulter dook weer rechts achter me op, terwijl hij om de auto heen liep, deze keer met de aan zijn wijsvinger bungelende, tweeliterfles Mountain Dew. Hij leunde met zijn achterste tegen zijn auto, keek naar me en nam een grote slok frisdrank. Toen veegde hij zijn mond met de rug van zijn arm af.
‘Je was niet op kantoor,’ zei hij.
‘Nee, dat klopt,’ zei ik. Tenslotte was ik hier.
‘Dus toen de radio-oproep kwam dat het om je vrouw ging, ben ik naar je toe gegaan om het je te vertellen,’ zei hij en hij schokschouderde. ‘Je was er niet. Je was al hier, hè?’ Hij hoefde niet op antwoord te wachten, wat prima was, want dat had ik niet. In plaats daarvan nam hij nog een slok van zijn frisdrank, veegde zijn mond nogmaals af en zei: ‘Zelfde school als waar we die padvindersleider hebben gevonden, hè?’