Выбрать главу

Nou, ik veronderstel dat dat net zo logisch was als iets anders, aangezien we nu kennelijk in een spionnenfilm beland waren, dus ik sloeg iedereen zorgvuldig gade, zeker in de lift naar beneden, om er zeker van te zijn dat ze geen agenten van een of ander duivels kartel waren. Klaarblijkelijk waren ze dat niet, want we kwamen veilig beneden en op straat terecht. Maar toen we de straat overstaken om een taxi op te zoeken, liepen we langs een paard-en-wagen die daar stond te wachten, iets wat ik echt had moeten zien en omzeilen, want dieren mogen me niet en dit paard steigerde, ook al was hij oud en moe en had hij kalm op iets in zijn haverzak staan kauwen. Het was geen heel indrukwekkende manoeuvre, amper een John Wayne-moment, maar hij haalde zijn beide voorbenen van de grond en maakte een uitermate onaangenaam geluid naar me, waardoor zijn voerman net zo schrok als ik. Maar ik haastte me erlangs en we wisten in een taxi te komen zonder dat ik door een zwerm vleermuizen werd aangevallen.

We reden in stilte terug naar het hotel. Chutsky zat met zijn aktetas op zijn schoot uit het raam te kijken en ik probeerde niet te luisteren naar die vette, overweldigende maan. Maar dat lukte niet erg; hij was aanwezig in elk ansichtkaartuitzicht van Havana waar we doorheen reden, altijd fel en wellustig terwijl hij prachtige ideeën riep, en waarom ik nou niet buiten kwam spelen? Maar dat kon niet. Ik kon alleen maar teruglachen en zeggen: binnenkort. Ik kom binnenkort.

Zodra ik Weiss heb gevonden.

32

We kwamen zonder incidenten op onze hotelkamer terug, terwijl we niet meer dan een stuk of tien woorden hadden gewisseld. Het feit dat Chutsky zo zwijgzaam was, bleek een echt charmante persoonlijke traktatie, want hoe minder hij praatte, hoe minder belangstelling ik hoefde te tonen, en hoe minder mijn gezichtsspieren van slijtage te lijden hadden. Sterker nog, de paar woorden die hij zei, waren zo aangenaam en aantrekkelijk dat ik bijna bereid was hem aardig te vinden. ‘Ik leg dit in de kamer,’ zei hij terwijl hij de aktetas optilde. ‘Daarna gaan we een hapje eten.’ Wijze en welkome woorden, aangezien ik toch niet in dat prachtige, donkere maanlicht buiten kon spelen, was een maaltijd een heel acceptabele plaatsvervanger.

We gingen met de lift naar boven en liepen door de gang naar onze kamer. Toen we binnen waren, legde Chutsky de tas voorzichtig op bed en ging ernaast zitten. Ik bedacht dat hij hem zonder duidelijke reden naar de bar op het dak had meegenomen, en nu deed hij er behoorlijk voorzichtig mee. Aangezien nieuwsgierigheid een van mijn weinige tekortkomingen is, besloot ik eraan toe te geven en uit te zoeken waarom dat was.

‘Wat is er zo belangrijk aan die maraca’s?’ vroeg ik hem.

Hij glimlachte. ‘Niets,’ zei hij. ‘Helemaal niets.’

‘Waarom zeul je ze dan door heel Havana met je mee?’

Hij legde zijn haak op de tas en maakte hem met zijn hand open. ‘Omdat,’ zei hij, ‘het geen maraca’s meer zijn.’ En hij glipte met zijn hand in de aktetas en haalde een heel serieus ogend automatisch pistool tevoorschijn. ‘Hé, presto,’ zei hij.

Ik dacht dat Chutsky de aktetas door de hele stad had meegezeuld voor de ontmoeting met Ie-bang, die vervolgens met precies zo’n zelfde aktetas was binnengekomen, en beide tassen waren onder de tafel geschoven terwijl we allemaal naar ‘Guantanamera’ zaten te luisteren.

‘Je hebt je aktetas verwisseld voor die van je vriend,’ zei ik.

‘Bingo.’

Dit hoorde niet thuis in de categorie van slimste dingen die ik ooit had gezegd, maar ik was verbaasd en ik flapte eruit: ‘Waar is-ie voor?’

Chutsky schonk me zo’n hartelijk, verdraagzaam, bevoogdend glimlachje dat ik met alle liefde het pistool op hem had gericht en de trekker had overgehaald. ‘Dat is een pistool, maatje,’ zei hij. ‘Waarvoor zou het zijn, denk je?’

‘Eh, zelfverdediging?’ zei ik.

‘Weet je nog waarom hier zijn?’ vroeg hij.

‘Om Brandon Weiss op te zoeken,’ zei ik.

‘Hem ópzoeken?’ vroeg Chutsky op hoge toon. ‘Maak je dat jezelf wijs? Dat we hem gaan ópzoeken?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘We gaan hem vermoorden, maat. Stamp dat maar in je hoofd. We kunnen hem niet alleen opzoeken, we moeten hem ook ombrengen. We moeten hem vermoorden. Wat dacht je anders dat we zouden gaan doen? Hem mee naar huis nemen en aan de dierentuin schenken?’

‘Volgens mij trekt men hier over zulke dingen de wenkbrauwen op,’ zei ik. ‘Ik bedoel maar, dit is niet Miami, weet je.’

‘Het is ook geen Disneyland,’ zei hij, overbodig, vond ik. ‘Dit is geen picknick, maatje. We zijn hier om die kerel te vermoorden en hoe eerder je aan dat idee went hoe beter.’

‘Ja, dat weet ik, maar…’

‘Er is geen máár,’ zei hij. ‘We gaan hem vermoorden. Ik zie dat je daar problemen mee hebt.’

‘Helemaal niet,’ zei ik.

Kennelijk hoorde hij me niet, of hij had zichzelf al in een voorgekauwde lezing gelanceerd en kon zichzelf niet meer tegenhouden. ‘Wees nou maar niet zo teergevoelig over een beetje bloed,’ vervolgde hij. ‘Het is volkomen natuurlijk. We worden allemaal opgevoed met het idee dat moorden verkeerd is.’

Dat hangt ervan af, dacht ik, maar dat zei ik niet.

‘De regels zijn echter opgesteld door mensen die er niet zonder kunnen. Hoe dan ook, moorden is niet altíjd verkeerd, maatje,’ zei hij en gek genoeg knipoogde hij. ‘Soms moet je het gewoon doen. En soms is het iemand die het verdient. Want er zullen een hoop mensen sterven als je het niet doet, of misschien moet je hem te pakken nemen voordat hij dat met jou doet. En in dit geval gaat het allebei op, nietwaar?’

En hoewel het heel vreemd was om deze ruwe versie van mijn levenslange credo uit de mond van het vriendje van mijn zus te horen, zo zittend op een bed in een hotelkamer in Havana, was ik Harry voor de zoveelste keer dankbaar dat hij zijn tijd vooruit was en dat hij het bovendien zo had weten te formuleren dat ik niet het gevoel kreeg dat ik vals speelde bij patiencen. Maar ik liep nog steeds niet warm voor het idee om een pistool te gebruiken. Dat leek gewoon verkeerd, alsof je je sokken waste in het doopvont in de kerk.

Maar Chutsky was duidelijk heel tevreden over zichzelf. ‘Walther, negen millimeter. Prachtig wapen.’ Hij knikte, reikte nogmaals in de aktetas en trok er een tweede pistool uit. ‘Voor ieder een,’ zei hij. Hij gooide een van de wapens naar me toe en ik ving het in een reflex op. ‘Denk je dat je de trekker over kunt halen?’

Ik weet heus wel aan welke kant ik een pistool moet vasthouden, wat Chutsky ook mocht denken. Tenslotte ben ik in het huis van een smeris opgegroeid en ik heb elke dag met smerissen gewerkt. Maar ik hield gewoon niet van die dingen, ze zijn zo onpersoonlijk en er zit geen sjeu aan. Maar hij had het als een soort uitdaging naar me toe gegooid en boven op al het andere wat er was gebeurd, was ik niet van plan dat te negeren. Dus haalde ik het magazijn los, werkte het hele riedeltje af en ging in schietpositie staan, precies zoals Harry het me had geleerd. ‘Heel mooi,’ zei ik. ‘Wil je dat ik op de televisie schiet?’

‘Bewaar dat maar voor de slechterik,’ zei Chutsky. ‘Als je de kans krijgt, doe het dan.’

Ik gooide het pistool naast hem op bed. ‘Ben je dat werkelijk van plan?’ vroeg ik hem. ‘We wachten tot Weiss in het hotel incheckt en dan speel je O.K. Corral-ranchje met hem? In de lobby, na het ontbijt?’

Chutsky schudde bedroefd zijn hoofd, alsof hij vergeefs had geprobeerd me mijn veters te leren strikken. ‘Maatje, we weten niet wanneer die vent opduikt, en we weten niet wat hij van plan is. Misschien heeft hij ons wel eerst in de smiezen.’ Hij trok beide wenkbrauwen naar me op, alsof hij wilde zeggen: ha, dáár heb je niet aan gedacht, hè?

‘Dus zodra we hem hebben gevonden schieten we hem neer?’

‘Punt is dat je voorbereid moet zijn, wat er ook gebeurt,’ zei hij. ‘Ideaal gesproken nemen we hem mee naar een rustige plek en doen het daar. Maar we zijn er tenminste klaar voor.’ Hij klopte met zijn haak op de aktetas. ‘Iván heeft ook nog een paar andere dingen meegenomen, voor het geval dat.’