Выбрать главу

Het was heel, heel vreemd mezelf zo door de felverlichte gang te zien lopen, terwijl er in de lucht geen kolkende maan over mijn schouder keek, geen scherp lemmet verwachtingsvol glinsterde en er geen opgewekt gesis van de donkere achterbank klonk, zoals wanneer de Ruiter zich voorbereidde om het stuur over te nemen. Niets van dat al, alleen het lump-dump van Chutsky’s voeten, beurtelings de echte voet en daarna die van metaal, en het geluid van onze ademhaling terwijl we de nooduitgang vonden en de trap naar de achtste verdieping beklommen. Precies zoals ik had geraden, keek kamer 865 uit over de voorkant van het hotel, een perfecte plek waar Weiss zijn camera kon opstellen. We bleven stilletjes voor de deur staan, terwijl Chutsky zijn pistool met zijn haak vasthield en Rogelio’s loper uit zijn zak wurmde. Die gaf hij aan mij. Hij knikte naar de deur en fluisterde: ‘Een, twee… drie.’ Ik schoof de kaart erin, draaide aan de deurknop en deed een stap achteruit terwijl Chutsky met het pistool in de aanslag de kamer in stormde en ik ook met een onbeholpen uitgestoken pistool achter hem aan ging.

Ik dekte Chutsky terwijl hij de badkamerdeur open schopte, toen de kast, zich ontspande en het pistool weer tussen zijn broekband stopte. ‘En daar heb je ’t,’ zei hij toen hij naar de tafel voor het raam keek. Daar stond een grote fruitmand, wat ik een tikje ironisch vond, als je bedacht wat Weiss ermee deed. Ik liep erheen en keek; gelukkig zaten er geen ingewanden of vingers tussen. Alleen wat mango’s, papaja’s en zo, en een kaartje waarop stond: Feliz Navidad. Hotel Nacional. Een standaardtekst, niets geks aan. Precies genoeg om Rogelio aan zijn eind te laten komen.

We doorzochten de laden en keken onder het bed, maar er was helemaal niets. Los van de fruitmand was de kamer even leeg als het laatje van Dexters zelf dat gemarkeerd was met het opschrift ZIEL.

Weiss was gevlogen.

33

Voor zover ik weet, heb ik nog nooit geslenterd. Om echt eerlijk te zijn, betwijfel ik bovendien ten zeerste of ik ooit wel heb gekuierd, maar slenteren is ondenkbaar. Wanneer ik ergens naartoe ga, doe ik dat met een duidelijke eindbestemming in gedachten, en hoewel ik liever niet wil opscheppen, ben ik vaker wel dan niet geneigd stevig de pas erin te zetten.

Maar nadat we Weiss’ lege hotelkamer achter ons hadden gelaten en de lift in stapten, drukte Chutsky me, terwijl hij de pistolen weer in de aktetas stopte, op het hart hoe belangrijk het was om achteloos te lijken, ongehaast en onbezorgd. Dus toen we de lobby van Hotel Nacional in liepen, geloofde ik dat ik dat werkelijk deed, slenteren. Ik weet heel zeker dat Chutsky slenterde en ik hoopte dat het mij natuurlijker afging dan hem; natuurlijk moest hij het met een kunstvoet doen, dus misschien zag ik er echt beter uit.

Hoe dan ook, we slenterden door de lobby en glimlachten naar iedereen die de moeite nam een blik op ons te werpen. We slenterden de deur uit, de trap af en naar de man in het admiraalsuniform, daarna slenterden we achter hem aan over de stoep terwijl hij de eerste taxi uit de rij wachtende auto’s riep. En onze trage en opgewekte bewegingen gingen in de taxi door, want Chutsky zei tegen de chauffeur dat hij ons naar El Morro Castle moest brengen. Ik trok een wenkbrauw naar hem op, maar hij schudde alleen maar zijn hoofd en ik moest het zelf maar uit zien te vinden. Voor zover ik wist, liep er vanuit El Morro geen geheime tunnel Cuba uit. Het was een van de drukste toeristische trekpleisters in Havana, absoluut vergeven van de camera’s en de geur van zonnebrandolie. Maar ik probeerde me even in Chutsky te verplaatsen — dat wil zeggen, ik deed alsof ik een complotfreak was — en na slechts een ogenblik nadenken snapte ik het.

Juist omdát het een populaire toeristenplek was, had Chutsky de chauffeur gezegd ons daarheen te brengen. Als het helemaal misging, en ik moest toegeven dat op dit moment de zaken wel die kant op gingen, dan zou ons spoor daar eindigen, in een menigte, en dan zou het een ietsepietsje moeilijker worden om ons op te sporen.

Ik leunde dus naar achteren en genoot van de rit, het prachtige, maanverlichte uitzicht en het idee dat ik absoluut geen idee had waar Weiss nu naartoe zou gaan en wat zijn volgende stap zou zijn. Ik troostte me enigszins met de gedachte dat hij het waarschijnlijk ook niet wist, maar dat was niet genoeg om me echt blij te maken.

Ergens scheen deze zelfde vertroostende gloed van vrolijk lachend, bleek maanlicht op Weiss. Misschien fluisterde hij wel dezelfde verschrikkelijke, verrukkelijke dingen in zijn innerlijk oor — die speels-gemene en glimlachende ideeën om vannacht uit te gaan voeren, nu, heel gauw — ik had van zo’n armzalige maan nog nooit zo’n sterke getijdenkracht op Strand Dexter gevoeld. Maar hij was er, hij verkneukelde zich zachtjes en grinnikte, wat me met zo’n elektrische lading vervulde, dat ik voor mijn gevoel de duisternis in moest stormen en op de eerste de beste warmbloedige tweevoeter die ik kon vinden moest inhakken. Dat kwam echter waarschijnlijk door de frustratie dat we Weiss weer hadden gemist, maar het was heel sterk en de hele weg naar El Morro kauwde ik op mijn lip.

De chauffeur zette ons bij de ingang van het fort af, waar een enorme mensenmenigte ronddwaalde in afwachting van de avondshow, en waar een paar kooplui hun wagentjes hadden neergezet. Een ouder echtpaar in korte broek en Hawaïaans shirt stapte in de taxi toen wij eruit gingen. Chutsky liep naar een van de verkopers en kocht twee koude groene blikjes bier. ‘Daar ga je, maatje,’ zei hij terwijl hij me een blikje aanreikte. ‘Laten we die kant op kuieren.’

Eerst slenteren en nu kuieren, en dat allemaal op één dag. Mijn hoofd tolde ervan. Maar ik kuierde, nipte van mijn bier en liep achter Chutsky aan, zo’n honderd meter verder naar het einde van de drukte. We bleven een keer bij een souvenirkraam staan en Chutsky kocht een paar T-shirts met op de voorkant een afbeelding van de vuurtoren en twee petten waar op de voorkant CUBA stond. Daarna kuierden we naar het einde van het asfalt. Daar eenmaal aangekomen, keek Chutsky nonchalant om zich heen, gooide zijn bierblikje in een vuilnisbak en zei: ‘Oké. Ziet er goed uit. Hierheen.’ Hij bewoog zich achteloos naar een steeg tussen twee oude kasteelgebouwen en ik volgde.

‘Oké,’ zei ik. ‘Wat nu?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Verkleden,’ zei hij. ‘Daarna gaan we naar het vliegveld en nemen de eerste de beste vlucht naar waar die ook heen gaat, maakt niet uit waar, en daarna naar huis. ‘O… hier,’ zei hij. Hij reikte in zijn aktetas en haalde er twee paspoorten uit. Hij maakte ze open, gaf mij er een en zei: ‘Derek Miller. Oké?’

‘Natuurlijk, waarom niet. Dat is een mooie naam.’

‘Ja, inderdaad,’ zei hij. ‘Beter dan Dexter.’

‘Of Kyle,’ zei ik.

‘Kyle wie?’ Hij hield zijn paspoort omhoog. ‘Het is Calvin,’ zei hij. ‘Calvin Brinker. Maar je mag me Cal noemen.’ Hij haalde zijn spullen uit zijn colbertjasje en verplaatste die naar zijn broek. ‘We moeten die jasjes ook zien kwijt te raken. Ik wilde dat we tijd hadden voor een heel nieuwe outfit. Maar nu zien we er een beetje anders uit. Hier,’ zei hij en hij gaf me de T-shirts en een pet. Ik glipte uit mijn afzichtelijke groene jasje, waar ik eigenlijk heel blij om was, en het overhemd dat ik aanhad ook, en stak me snel in mijn spiksplinternieuwe garderobe. Chutsky deed hetzelfde en we liepen de steeg uit en stopten de baptistische missionariskostuums in de vuilnisbak.

‘Oké,’ zei hij en we liepen weer terug naar de overkant, waar een paar taxi’s stonden te wachten. We sprongen in de eerste de beste en Chutsky zei tegen de chauffeur: ‘Aeropuerto José Martí,’ en we waren weg.

De terugrit naar het vliegveld was nagenoeg hetzelfde als de heenreis. Er waren maar heel weinig auto’s, los van taxi’s en een paar legervoertuigen, en de chauffeur reed alsof hij een hindernisbaan tussen kuilen in het wegdek moest nemen. ’s Avonds was het wat verraderlijker, want de weg was niet verlicht, en hij haalde het niet altijd, dus een paar keer maakten we een geweldige stuitering, maar uiteindelijk kwamen we zonder levensbedreigende verwondingen op het vliegveld aan. Deze keer zette de taxi ons bij de prachtige nieuwe terminal af, in plaats van bij het goelaggebouw waar we waren gearriveerd. Chutsky liep regelrecht naar het scherm met de vertrekvluchten.