‘Cancún vertrekt over vijfendertig minuten,’ zei hij. ‘Perfect.’
‘En wat doe je met je James Bond-aktetas?’ vroeg ik, met het idee dat die bij de beveiliging wellicht slecht van pas kon komen, aangezien die vol zat met pistolen, granaatspuwers en Joost mocht weten wat nog meer.
‘Geen zorgen,’ zei hij. ‘Kom mee.’ Hij ging me voor naar een rij kluisjes, stopte er een paar munten in en zette de aktetas erin. ‘Mooi,’ zei hij. Hij sloeg het kluisje dicht, pakte de sleutel en liep met me naar de ticketbalie van AeroMéxico terwijl hij onderweg de kluissleutel in een vuilnisbak gooide.
Er stond een heel korte rij en binnen de kortste keren kochten we twee tickets naar Cancún. Helaas waren er alleen nog maar businessclassplaatsen, maar aangezien we uit een repressieve, communistische staat wegvluchtten, vond ik de extra uitgave wel gerechtvaardigd, poëtisch zelfs. De aardige jonge vrouw zei tegen ons dat ze al aan het boarden waren, dus moesten we ons haasten, en dat deden we dan ook. We bleven alleen staan om onze paspoorten te laten zien en een vertrektoeslag te betalen, wat niet zo naar was als het klinkt, aangezien ik bij de paspoortcontrole wat meer problemen had verwacht. Dat was niet het geval, dus ik vond het niet erg om die belasting te betalen, hoe belachelijk die ook leek.
We waren de laatste passagiers die aan boord gingen en ik weet zeker dat de stewardess niet zo vriendelijk had geglimlacht als we toeristenklasse hadden gevlogen. We kregen zelfs een glas champagne als dank voor het geweldige feit dat we te laat in de businessclass waren gearriveerd. Terwijl ze de cabinedeur dichtdeden en vergrendelden, en ik begon te denken dat we werkelijk weg zouden komen, merkte ik dat ik echt van de champagne genoot, zelfs op een lege maag.
Ik genoot er zelfs nog meer van toen we eindelijk in de lucht waren, het landingsgestel ingetrokken was en we op weg waren naar Mexico. Toen we na onze korte vlucht in Cancún landden, zou ik misschien zelfs nog meer hebben gedronken, ware het niet dat de stewardess me niets meer aanbood. Ik vermoed dat ergens onderweg de businessclass-status wat afgesleten was, zodat er nog net voldoende over was voor een beleefd glimlachje bij het verlaten van het vliegtuig.
In de terminal ging Chutsky de rest van onze thuisreis regelen en ik ging in een glanzend restaurant enchilada’s zitten eten. Ze smaakten naar hetzelfde luchthavenvoedsel als overaclass="underline" een saai en merkwaardig aftreksel van hoe ze zouden moeten smaken, en vies, maar ook weer niet zo uitgesproken beroerd dat je je geld kon terugvragen. Het was een hele klus, maar ik had ze verorberd toen Chutsky met onze tickets terugkwam.
‘Cancún naar Houston, van Houston naar Miami,’ zei hij terwijl hij me een ticket overhandigde. ‘We komen rond zeven uur ’s ochtends aan.’
We brachten het grootste deel van de nacht op voorgevormde plastic stoelen door, en toen we naar de terminal van Miami International taxieden en de opkomende zon de landingsbaan verlichtte, kon ik me de tijd niet meer heugen dat ik zo naar mijn thuisstad had verlangd. Ik werd warm van dat speciale gevoel van thuiskomen toen we ons door de hysterische en gewelddadige menigte een weg naar buiten worstelden om een lift naar het terrein voor langparkeren te krijgen.
Op zijn verzoek zette ik Chutsky bij het ziekenhuis af zodat hij weer bij Deborah kon zijn. Hij stapte uit de auto, aarzelde even en stak zijn hoofd weer door de deur. ‘Sorry dat het niet is gelukt, maatje,’ zei hij.
‘Ja,’ zei ik. ‘Vind ik ook.’
‘Laat het me weten als ik je kan helpen om hier een eind aan te maken,’ zei hij. ‘Je weet wel, als je die kerel vindt en een beetje teergevoelig wordt, help ik je wel uit de brand.’
Natuurlijk was dat nou net het enige waar ik niet teergevoelig van werd, maar het was zo’n attent gebaar dat hij aanbood de trekker voor me over te halen, dat ik hem alleen maar bedankte. Hij knikte, zei: ‘Ik meen het,’ deed de deur dicht en hinkte het ziekenhuis in.
En ik toog tegen de verkeersstroom in naar huis, waardoor ik redelijk snel was, maar te laat om Rita en de kinderen nog te zien. Ik troostte mezelf met een douche, kleedde me om en nam daarna een kop koffie en wat toast alvorens ik naar mijn werk ging.
De grootste drukte was nu voorbij, maar er was nog altijd meer dan genoeg verkeer. Op de tolweg had ik tijdens het optrekken en stoppen tijd om na te denken, en de uitkomst daarvan stond me niet aan. Weiss liep nog steeds vrij rond en ondanks al onze inspanningen was het nu onmogelijk geworden hem te vinden. Ik was er redelijk zeker van dat hij door niets van wat er was gebeurd anders over me was gaan denken en zich nu met iemand anders zou gaan bezighouden. Hij zou algauw een andere manier bedenken om me te vermoorden of ervoor te zorgen dat ik wenste dat hij dat had gedaan. Vooralsnog kon ik niets anders doen dan wachten tot hij iets deed of tot er uit de lucht een schitterend idee op mijn hoofd viel.
Het verkeer kwam tot stilstand. Ik wachtte. Een auto brulde via de berm langs me heen, sloeg op zijn claxon en verschillende andere auto’s toeterden terug, maar het bracht me niet op ideeën. Ik zat gewoon vast in het verkeer terwijl ik naar mijn werk probeerde te komen en wachtte tot er iets verschrikkelijks zou gebeuren. Ik veronderstel dat dit de menselijke toestand bij uitstek typeert, maar ik had altijd gedacht dat ik daar immuun voor was.
Het verkeer kwam traag weer op gang. Ik kroop langzaam langs een dieplader die in het gras naast de weg stilstond. De motorkap van de truck stond omhoog. Een stuk of zeven, acht man in groezelige kleding zaten op de laadbak van de truck. Zij zaten ook te wachten, maar leken daar gelukkiger mee dan ik. Misschien werden zij niet achternagezeten door een krankzinnige, moordlustige kunstenaar.
Uiteindelijk haalde ik het tot mijn werk en als ik op een warm welkom en een opgewekte begroeting van mijn collega’s had gehoopt, dan kwam ik bitter bedrogen uit. Vince Masuoka zat in het lab en keek op toen ik binnenkwam. ‘Waar heb jij gezeten?’ vroeg hij op een toon alsof hij me van iets verschrikkelijks beschuldigde.
‘Goed, dank je,’ zei ik. ‘Ook fijn om jou te zien.’
‘Het is hier een gekkenhuis geweest,’ zei Vince, klaarblijkelijk zonder iets te horen van wat ik had gezegd. ‘Die zaak met die gastarbeider, en als klap op de vuurpijl heeft een of andere lamlul zijn vrouw en haar vriend vermoord.’
‘Jammer dat te horen,’ zei ik.
‘Hij heeft ’t met een hamer gedaan, en als je denkt dat dat een pretje was…’ zei hij.
‘Zo te horen niet,’ zei ik, en ik voegde er in gedachten aan toe: behalve voor hem.
‘Ik had wel wat hulp kunnen gebruiken,’ zei hij.
‘Mooi als je populair bent,’ zei ik en hij keek me even walgend aan voor hij zich afwendde.
De dag werd er niet veel beter op. Ik belandde op de plek waar de man met de hamer zijn feestje had gegeven. Vince had gelijk: het was een verschrikkelijke knoeiboel, waarbij het nu opgedroogde bloed over tweeënhalve muur, een bank en een groot deel van het vroeger beige tapijt was gesproeid. Ik hoorde van een van de smerissen bij de deur dat de man vastzat. Hij had bekend en gezegd dat hij niet wist wat in hem was gevaren. Ik voelde me er niet veel beter door, maar het is mooi te zien dat er zo nu en dan gerechtigheid is, en door het werk werd ik een tijdje van Weiss afgeleid. Het is altijd goed om druk bezig te blijven.
Maar dat verdreef niet het akelige gevoel dat Weiss er waarschijnlijk net zo over dacht.
34
Ik bleef druk bezig, en Weiss ook. Met Chutsky’s hulp kwam ik te weten dat hij vanuit Havana een vlucht naar Toronto had genomen, die ongeveer rond het tijdstip dat wij op het vliegveld van Havana arriveerden was vertrokken. Maar wat hij daarna had gedaan, kon geen enkele hoeveelheid computerspeurwerk onthullen. Een stemmetje binnen in me stotterde hoopvol dat hij het misschien op zou geven en thuis zou blijven, maar dat stemmetje kreeg antwoord van een geweldige en heel luide, brullende lach van de meeste andere innerlijke stemmen.