‘Wacht!’ riep ik naar ze, maar dat deden ze niet, dus rende ik achter ze aan terwijl ik als een uitzinnige naar Weiss zocht. De Zwarte Ruiter hield zich volslagen stil, de mond gesnoerd door mijn bijna aan paniek grenzende bezorgdheid om Cody en Astor. In mijn snel rondschietende fantasie stond Weiss ze op te wachten om ze van achter elke schildersezel te bespringen, klaar om van onder elke tafel toe te slaan, maar de naar Rita rennende kinderen lieten me geen enkele keus. Ik versnelde mijn pas, maar ze drongen zich al door de kleine menigte naar hun moeders zijde.
Rita was zowel gekneveld als op een tafel met cirkelzaag vastgebonden. Het blad draaide tussen haar enkels en het was zonneklaar dat een heel erge slechterik klaarstond en bereid was om haar naar de glanzende zaagtanden naar voren te duwen. Aan de voorkant van de tafel was een bordje bevestigd, met daarop: WIE KAN ONZE NELL REDDEN? En daaronder in blokletters: DE ARTIESTEN NIET STOREN ALSTUBLIEFT. Langs de rand van de ruimte reed een modeltreintje met een aantal platte goederenwagons met daarop een bordje waarop stond: DE TOEKOMST VAN MELODRAMA.
En eindelijk zag ik Coulter, maar het was geen vrolijke en geruststellende aanblik. Hij zat in een hoek, zijn hoofd bungelde naar een kant. Weiss had een ouderwetse conducteurspet op zijn hoofd gezet en een zware elektrische kabel was met grote startkabelklemmen aan zijn arm bevestigd. Op zijn schoot stond een bord met: SEMICONDUCTEUR. Hij bewoog niet, maar ik wist niet of hij dood was of alleen maar bewusteloos, en gezien de omstandigheden stond het niet hoog op mijn lijstje om daarachter te komen.
Ik drong me in de menigte, en terwijl de modeltrein weer langskwam, hoorde ik de opgenomen kreet waar Weiss patent op had en die om de paar seconden in een loop werd herhaald.
Nog altijd geen spoor van Weiss — maar toen ik bij de groep mensen was, veranderde het beeld op het tv-scherm, en mijn gezicht verscheen. Ik draaide me als een uitzinnige om, op zoek naar de camera, en vond die. Hij stond op een paal aan het uiteinde van de tentoonstellingsruimte. Voordat ik me weer terug kon draaien, hoorde ik een fluitend geluid en een strop van heel zwaar visgaren sloeg strak om mijn hals. Terwijl alles donker en draaierig werd, had ik slechts een ogenblik de bittere ironie te beseffen dat Weiss een vislijnstrop gebruikte, een van mijn eigen technieken; het gezegde ‘in de kuil vallen die je voor een ander hebt gegraven’ hoepelde door mijn brein en toen lag ik op mijn knieën en strompelde akelig in de richting van Weiss’ uitstalling naar voren.
Met zo’n strakke strop om je nek is het werkelijk heel opmerkelijk hoe snel je je belangstelling voor alles verliest en wegglijdt in een dof domein met verre geluiden en donkere lichten. En ook al voelde ik de druk iets afnemen, ik kon niet genoeg interesse opbrengen om me daarmee vrij te krijgen. Ik viel op de grond en probeerde me te herinneren hoe ik moest ademen, en van ver weg hoorde ik een vrouwenstem zeggen: ‘Dit mag niet, houd ze tegen!’ En ik was lichtjes dankbaar dat iemand ze ging tegenhouden, totdat de stem verderging: ‘Hé, jongens! Dit is een kunsttentoonstelling! Ga daar weg!’ En het sijpelde door me heen dat iemand Cody en Astor ervan wilde weerhouden het kunstwerk te vernielen en hun moeder te redden.
Lucht stroomde mijn keel in, die plotseling rauw en veel te groot leek; Weiss had de strop losgelaten en zijn camera gepakt. Ik haalde rafelig adem en wist een oog op zijn rug te richten terwijl hij opnamen van de menigte maakte. Ik ademde nog een keer; de pijn schoot door mijn keel, maar het voelde behoorlijk goed, en met de ademhaling kwam er zoveel licht en bewustzijn terug dat ik me op een knie wist te werken en om me heen keek.
Weiss richtte de camera op een vrouw aan de rand van de menigte, de vrouw die Cody en Astor had uitgescholden omdat ze tussenbeide kwamen. Ze was in de vijftig, heel modieus gekleed en schreeuwde nog steeds naar ze dat ze weg moesten gaan, het met rust moesten laten, en dat iemand de beveiliging erbij moest roepen. Gelukkig voor ons allemaal luisterden de kinderen niet. Ze hadden Rita van de tafel bevrijd, hoewel haar handen en voeten nog altijd vastgebonden waren en ze nog steeds gekneveld was. Ik stond op, maar voordat ik meer dan een halve stap naar ze toe kon doen, greep Weiss mijn lijn opnieuw en trok hem strak aan, en ik zonk weer in de middernachtelijke zon terug.
Vaag, van ver weg, hoorde ik geschuifel en de lijn om mijn keel raakte weer losser toen Weiss zei: ‘Deze keer niet, stuk stront dat je bent!’ Er klonk een klappend geluid en een lichte bons, en toen er weer een beetje licht in mijn wereld terugkwam, zag ik Astor op de grond liggen en Weiss worstelen om de schroevendraaier van Cody af te pakken. Ik stak een hand uit naar mijn nek en graaide zwakjes naar het koord, kreeg hem zover los dat ik diep kon ademhalen, wat waarschijnlijk ook goed was, maar niettemin veroorzaakte het een uitermate pijnlijke hoest die ik nooit eerder had ervaren, zo verstikkend en droog dat de lichten opnieuw uitgingen.
Toen ik weer kon ademhalen, opende ik mijn ogen en zag dat Cody naast Astor op de grond lag, aan het uiteinde van de tentoonstellingsruimte achter de cirkelzaag, en Weiss stond over ze heen, met in een hand een schroevendraaier en zijn videocamera in de andere. Astor stuiptrekte, maar verder was er geen beweging. Weiss deed een stap naar ze toe, stak de schroevendraaier omhoog en ik slingerde als een dronkenman overeind om hem tegen te houden. Ik wist dat ik er nooit op tijd zou zijn, voelde hoe alle duisternis uit me wegebde en een poel vormde om mijn voeten bij de gedachte hoe hulpeloos ik was.
En op dat allerlaatste ogenblik, terwijl Weiss wellustig over de kleine, verstilde lichamen van de kinderen gebogen stond en Dexter zich zo afgrijselijk traag naar voren bewoog, strompelde Rita met nog altijd vastgebonden handen het beeld in, de mond nog gekneveld, maar haar voeten waren snel genoeg om op Weiss af te kunnen stormen. Ze sloeg hem met een dodelijke heup weg waardoor hij opzij draaide, weg van de kinderen en regelrecht naar de cirkelzaag. En toen hij weer overeind wankelde, haalde ze opnieuw naar hem uit. Deze keer struikelde hij over zijn voeten en viel, terwijl hij de arm met de camera uitstak om te voorkomen dat hij in het draaiende zaagblad zou vallen. En dat lukte hem bijna… Bijna.
Weiss’ hand sloeg aan de verste kant van het blad op de tafel, maar door de kracht van zijn val kwam hij op zijn volle gewicht terecht. Met een knarsend gejank schoot een uitbarsting van rode mist de lucht in toen Weiss’ onderarm, met in zijn hand de nog altijd vastgeklemde camera, helemaal werd doorgezaagd en op het spoor van de modeltrein aan de rand van de menigte tuimelde. De toeschouwers hapten naar adem en Weiss ging langzaam rechtop staan, staarde naar de stomp van zijn arm terwijl het bloed eruit gulpte. Hij keek naar me en probeerde iets te zeggen, schudde zijn hoofd en deed een stap naar me toe, en keek weer naar zijn krachtig spuitende stomp, en deed nog een stap naar me toe. Toen, bijna alsof hij over een trap van onzichtbare sterren liep, zonk hij langzaam op zijn knieën neer en bleef daar zwaaiend geknield zitten, slechts een meter of zo bij me vandaan.
Verlamd door mijn worsteling met de strop en mijn angst om de kinderen, en bovenal de aanblik van dat afschuwelijke, natte, akelige, kleverige, afschrikwekkende bloed dat op de grond stroomde, bleef ik daar domweg staan, terwijl Weiss me nog een laatste keer aankeek. Hij bewoog nogmaals zijn lippen, maar er kwam niets uit en hij schudde langzaam zijn hoofd, voorzichtig, alsof hij bang was dat dat ook op de grond zou vallen. Overdreven zorgvuldig haakte hij zijn ogen aan de mijne vast en zei heel precies, heel duidelijk: ‘Neem alles op.’ Er verscheen een vaag en heel bleek glimlachje op zijn gezicht, waarna hij vooroverviel en met zijn gezicht in zijn eigen bloed neerkwam.