“Pest aan je M’shika!”
“Pest aan je Ch’aka!”
De woorden waren dezelfde maar ze werden fel uitgeschreeuwd, dit keer zonder enige formaliteit.
“Vermoord je M’shika! Je komt weer op mijn grond met je krengenetende slaven!”
“Je liegt Ch’aka — deze grond was al eerder van mij.”
“Ik vermoord je eerder!”
Ch’aka sprong schreeuwend op hem af en zwaaide zijn knuppel met zo’n kracht dat hij de andere man doormidden zou hebben gebroken als het raak was geweest. Maar M’shika verwachtte dit al; hij trok zich terug en zwaaide zijn eigen knuppel die Ch’aka met gemak ontweek. Er volgde een snelle uitwisseling van knuppelgezwaai dat weinig meer deed dan de lucht in beweging zetten, tot de twee mannen plotseling tegen elkaar aanstonden en het gevecht echt begon.
Ze rolden woest grommend met zijn tweeën over de grond en scheurden aan elkaar. Op zo’n korte afstand konden ze de knuppels niet gebruiken en die lieten ze dan ook vallen. Ze gebruikten liever hun messen en hun knieën; nu begreep Jason waarom Ch’aka de lange slagtanden op zijn knieën had. Het was een gevecht zonder enige beperking en iedere man probeerde zo hard mogelijk zijn tegenstander te doden. Dat werd bemoeilijkt door de leren wapenrusting en de strijd ging voort. Het zand raakte bezaaid met afgebroken dieretanden, gevallen wapens en andere rommel. Toen de twee mannen even uit elkaar gingen om op adem te komen leek het erop dat de strijd onbeslist zou blijven; maar ze vlogen er gelijk weer op los.
Ch’aka doorbrak het machtsevenwicht toen hij zijn dolk in de grond stak en die toen hij er weer langs rolde in zijn mond nam. Terwijl hij met twee handen de armen van zijn tegenstander vasthield drukte hij zijn hoofd omlaag en slaagde hij erin een zwakke plek te vinden in het harnas van zijn tegenstander. M’shika brulde en trok zich los en toen hij overeind kwam stroomde het bloed langs zijn arm en van zijn vingers. Ch’aka sprong achter hem aan, maar de gewonde man greep nog net op tijd zijn knuppel om de aanval af te weren.
Terwijl hij achteruit strompelde wist hij de meeste van zijn rondgestrooide wapens met zijn gewonde arm op te pakken en toen sloeg hij op de vlucht. Ch’aka rende een stukje achter hem aan terwijl hij luid schreeuwend zijn eigen kracht en vaardigheid aanprees en zijn tegenstander uitjouwde om zijn lafheid. Jason zag een korte, scherpe hoorn van een zeedier in het omgeploegde zand liggen en hij raapte hem vlug op voor Ch’aka terugkwam. Toen zijn vijand eenmaal uit het gezicht was zocht Ch’aka zorgvuldig het slagveld af en hij nam alles mee wat enige militaire waarde bezat. Hoewel het nog wel een paar uur licht zou blijven, gaf hij het teken dat ze hier zouden blijven en deelde hij het avondrantsoen krenoj uit.
Jason zat bedachtzaam op zijn rantsoen te kauwen terwijl Ijale tegen hem aanleunde en ritmisch heen en weer schudde als ze zich krabde. De luizen waren onvermijdelijk; ze verborgen zich in de kreukels van de slecht gelooide huiden en werden door de warmte van de menselijke huid aangelokt. Jason had ook zijn portie ongedierte en merkte dat hij in hetzelfde ritme zat te krabben. Dit gelijke gekrab deed de woede losbarsten die hij langzaam en ongemerkt had opgebouwd.
“Ik neem mijn ontslag,” zei hij en hij sprong overeind. “Ik heb genoeg van deze slavernij. Welke kant op is de dichtstbijzijnde plek waar ik de d’zertanoj kan vinden?”
“Die kant op, twee dagen lopen. Hoe ga je Ch’aka doden?”
“Ik ga Ch’aka niet doden, ik ga gewoon weg. Ik heb lang genoeg genoten van zijn gastvrijheid en zijn voet.”
“Dat kan je niet doen,” hijgde ze. “Hij zal je vermoorden.”
“Ch’aka kan me moeilijk vermoorden als ik er niet ben.”
“Iedereen zal je doden. Dat is de wet. Weggelopen slaven worden altijd doodgemaakt.”
Jason ging weer zitten, brak nog een stuk van zijn kreno en kauwde er nadenkend op. “Je hebt me omgepraat om nog een tijdje te blijven. Maar ik heb op dit moment in het geheel geen zin om Ch’aka te doden ook al heeft hij mijn schoenen gestolen. En ik zie trouwens niet hoe ik door hem te doden wordt geholpen.”
“Je bent stom. Als jij Ch’aka hebt vermoord ben jij Ch’aka. Dan kan je doen wat je wil.”
Natuurlijk. Nu het hem was verteld was de maatschappelijke structuur overduidelijk. Omdat hij slaven en slavendrijvers had gezien had Jason de verkeerde mening opgevat dat het verschillende maatschappelijke klassen waren, terwijl er in werkelijkheid maar een klasse was, die je de ik-of-jij klasse zou kunnen noemen. Hij had dit moeten begrijpen toen hij zag dat Ch’aka absoluut nooit iemand dichterbij liet komen dan op een armlengte en dat hij iedere nacht naar een of andere geheime plek verdween. Dit was een overdreven vrije onderneming die tot het uiterste was doorgevoerd, waar iedere man alleen stond, iedere andere man tegen hem was en waar je positie werd bepaald door de kracht van je arm en de snelheid van je reflexen. Iedereen die alleen bleef, plaatste zich buiten deze gemeenschap, was daarom een vijand van die gemeenschap en kon er zeker van zijn op het eerste gezicht te worden gedood. Dit alles betekende dat hij Ch’aka wel moest vermoorden als hij verder wilde komen. Hij had er nog steeds geen zin in, maar het moest toch gebeuren.
Die nacht lette Jason goed op toen Ch’aka bij de anderen vandaan glipte en hij prentte zich de richting waarin hij wegliep goed in. De slavendrijver zou natuurlijk wat rondlopen voor hij zich verborg, maar met een beetje geluk zou Jason hem wel vinden. En hem doden. Hij was nou niet bepaald dol op middernachtelijke moordpartijen en tot hij op deze planeet landde had hij altijd gemeend dat het doden van een slapende man een laffe manier was om iemand van het leven te beroven. Maar bijzondere omstandigheden vragen bijzondere oplossingen en in een openlijk gevecht was hij niet opgewassen tegen de zwaar bewapende man. En dus het moordenaarsmes — of liever de scherpe hoorn. Hij slaagde erin af en toe wat te doezelen tot even na middernacht; toen gleed hij stilletjes onder zijn huiden uit. Ija-le wist dat hij wegging; hij zag bij het licht van de sterren dat ze haar ogen opende maar ze bewoog zich niet en zei geen woord. Zwijgend liep hij langs de slapers en kroop hij de duisternis tussen de duinen in.
Het was niet makkelijk Ch’aka te vinden in de wildernis van de woestijn, maar Jason hield vol. Hij liep zorgvuldig in steeds wijdere cirkels bij de slapende slaven vandaan. Er waren greppels en donkere ravijnen en die moesten allemaal met de grootste omzichtigheid worden onderzocht. In een ervan moest de slavenhouder liggen en hij zou op zijn hoede zijn voor elk geluid.
Het feit dat Ch’aka bijzondere voorzorgsmaatregelen had genomen om zich tegen moordaanslagen te beschermen werd Jason pas duidelijk toen hij de bel hoorde rinkelen. Het was een zacht geluid, bijna niet te horen, maar hij stond onmiddellijk doodstil. Tegen zijn arm drukte een dunne draad en toen hij voorzichtig achteruit stapte klonk de bel weer. Hij vervloekte in stilte zijn stomheid, dat hij zich nu pas de bellen herinnerde die hij al eerder van Ch’aka’s slaapplaats had gehoord. De slavenhouder moest zich iedere nacht omringen met een netwerk van draden die alarmbellen deden rinkelen als iemand in de duisternis naderbij sloop. Langzaam en geluidloos trok Jason zich dieper in de greppel terug.
Met dreunende voetstappen kwam Ch’aka tevoorschijn. Hij zwaaide zijn knuppel boven zijn hoofd en kwam recht op Jason af. Wanhopig rolde Jason opzij en de knuppel kwam met een klap op de grond terecht, toen was hij weer overeind en rende op topsnelheid door de greppel. Rotsblokken wankelden onder zijn voeten en hij wist dat het zijn dood zou zijn als hij struikelde, maar hij had geen andere keus dan de vlucht. De zwaar bewapende Ch’aka kon hem niet bijhouden en Jason wist op de been te blijven tot de ander niet meer te zien was. Ch’aka brulde van woede en schreeuwde hem verwensingen toe, maar hij kon hem niet te pakken krijgen. Naar adem snakkend verdween Jason in de duisternis.