Het duurde even, maar na verloop van tijd begon het idee tot de slaven door te dringen. Het enige dat ze van de d’zertanoj hadden te verwachten was zwaar werk en een vroege dood. Jason bood ze iets anders aan — wapens, een kans hun meesters te doden en zelfs nog meer gevechten, later wanneer ze naar Appsala trokken. Ze konden het idee dat ze moesten samenwerken om dit te bereiken en niet onmiddellijk als ze hun wapens kregen Jason en elkaar moesten afslachten, moeilijk bevatten. Op zijn best was het een riskant plan en het zou waarschijnlijk, lang voordat ze een bezoek aan de stad konden brengen, mislopen. Maar de opstand zou voldoende zijn om hen te bevrijden, ook al zouden de slaven daarna weglopen. Er waren nog geen vijftig d’zertanoj in deze oase, allemaal mannen. Hun vrouwen en kinderen waren in een andere nederzetting verderop in de heuvels. Het zou niet al te moeilijk zijn hen te doden of te verjagen en lang voordat zij met versterkingen konden terugkeren, zouden Jason en zijn weggelopen slaven gevlogen zijn. Hij miste nog een schakel in zijn plan en een nieuwe groep slaven loste ook dat probleem voor hem op.
“Vrolijke dag,” lachte hij terwijl hij de deur naar zijn kameropenduwde en zich van plezier in de handen wreef. De wacht duwde Mikah achter hem aan en sloot de deur. Jason verzekerde hem met zijn eigen grendel aan de binnenkant en toen wenkte hij de twee anderen naar de hoek die het verst van de deur en het raam lag.
“Nieuwe slaven vandaag,” vertelde hij hen, “en een van hen komt uit Appsala, een huurling of een soldaat die ze bij een schermutseling hebben gevangen. Hij weet dat ze hem nooit lang genoeg zullen laten leven om hiervandaan te komen, dus pakte hij alle voorstellen die ik deed met beide handen aan.”
“Dat is mannepraat die ik niet begrijp,” zei Ijale en ze draaide zich om en liep naar de kachel.
“Dit zal je wel begrijpen,” zei Jason en hij nam haar bij de schouder. “De soldaat weet waar Appsala ligt en hij kan ons daarheen brengen. Het is zo langzamerhand eens tijd om hiervandaan te gaan.”
Nu was Ijale een en al aandacht evenals Mikah. “Hoe kan dat?” hijgde ze.
“Ik heb plannen gemaakt. Ik heb genoeg vijlen en lopers om in iedere kamer hier in te breken, een paar wapens, de sleutel van het wapenmagazijn en iedere verstandige slaaf op mijn hand.”
“Wat ben je van plan?” vroeg Mikah.
“Een grootste slavenopstand ontketenen. De slaven vechten met de d’zertanojen wij ontsnappen, misschien met een leger dat ons helpt, maar in ieder geval smeren we hem.”
“Jij praat over revolutie!” brulde Mikah, en Jason sprong op hem af en smeet hem op de grond. Ijale hield zijn benen vast en Jason zat op zijn borst en hield zijn mond dicht.
“Wat is er met jou aan de hand? Wil je de rest van je leven motoren revideren? Ze bewaken ons veel te goed zodat we niet veel kans hebben om op onszelf te ontsnappen, dus hebben we bondgenoten nodig. We hebben ze voor het grijpen — alle slaven.”
“Brevelusie,” mompelde Mikah tussen Jasons vingers door.
“Natuurlijk is het revolutie. Maar het is ook de enige overlevingskans die deze arme duivels ooit zullen krijgen. Nu zijn ze menselijk vee, en worden ze voor de lol geslagen en vermoord. Je kan met de d’zertanoj geen medelijden hebben — elk van hen is een tiendubbele moordenaar. Je hebt ze mensen zien doodranselen. Vind je soms dat ze te aardig zijn om een revolutie tegen te beginnen?”
Mikah ontspande zich en Jason schoof zijn hand een stukje opzij, gereed om weer over de mond van de ander te sluiten als die een geluid maakte dat harder klonk dan gefluister.
“Natuurlijk zijn ze niet aardig,” zei Mikah. “Het zijn beesten in mensengedaante. Ik voel voor hen geen medelijden en ze zouden moeten worden uitgeroeid en van het aardoppervlak moeten worden gevaagd, zoals Sodom en Gomorrah. Maar dat mag niet gebeuren met een revolutie: revolutie is slecht, wezenlijk slecht.”
Jason kreunde zachtjes. “Probeer dat maar eens aan tweederde van de nu bestaande regeringen te vertellen, aangezien de meeste op die manier aan de macht kwamen — door revolutie. Vriendelijke, progressieve, democratische regeringen — die in het zadel werden geholpen door een groep jongens met geweren en een brandend verlangen de dingen zo te regelen dat ze er zelf meer profijt van trokken. Hoe raak je anders onderdrukkers kwijt als er geen manier is om ze wettig weg te stemmen? Als je ze niet kan wegstemmen — schiet je ze weg.”
“Bloederige revolutie, dat kan niet!”
“Goed, dan geen revolutie,” zei Jason terwijl hij opstond en verachtelijk zijn handen afveegde. “We zullen de naam veranderen. Wat denk je van uitbraak? Nee, dat zou jou ook niet bevallen. Ik heb het — bevrijding! We zullen de ketens van deze mensen afrukken en ze terugbrengen naar het land waar ze vandaan werden gesleurd. Het kleine feit dat de slavenhouders hen als hun eigendom beschouwen en zij het idee niet zo leuk zullen vinden en dientengevolge in het proces gewond kunnen raken, moet je je niet aantrekken. Dus — sta je achter me in deze bevrijdingsbeweging?”
“Het is nog steeds revolutie.”
“Het is wat ik zeg!” donderde Jason. “Jij doet mee met mijn plan of we laten je achter als we weggaan. Daar kan je van opaan.” Hij liep naar de kachel en nam wat soep terwijl hij wachtte tot zijn boosheid zou zakken.
“Ik kan het niet… ik kan het niet,” jammerde Mikah, terwijl hij in zijn snel afkoelende soep staarde als in een kristallen bol en daar advies zocht. Jason draaide zijn rug naar hem toe.
“Word nooit zoals hij,” waarschuwde hij Ijale terwijl hij met zijn lepel over zijn rug wees.
“Niet dat daar veel kans op is aangezien jij uit een gemeenschap komt die stevig met beide benen op de grond stond, of in het graf om het precies te zeggen. Jouw mensen zien alleen concrete feiten en dan nog alleen de meest voor de hand liggende en zelfs een eenvoudig begrip als ’vertrouwen’ schijnt jullie verstand te boven te gaan. Terwijl deze sjaggerijnige clown alleen maar in abstracties van abstracties kan denken en hoe onwerkelijker ze zijn hoe beter het is. Ik wil wedden dat hij zich zelfs druk maakt over de vraag hoeveel engelen er op de punt van een naald kunnen dansen.”
“Ik maak me er niet druk om,” onderbrak Mikah hem, die de opmerking had gehoord. “Maar ik denk er wel af en toe over na. Het is een probleem dat niet lichtvaardig kan worden afgedaan.”
“Zie je het nou.”
Ijale knikte. “Als hij ongelijk heeft en ik heb ongelijk — dan moet jij de enige zijn die gelijk heeft.” Bij die gedachte knikte ze vergenoegd.
“Erg aardig van je om dat te zeggen,” lachte Jason. “En nog waar ook. Ik beweer niet dat ik onfeilbaar ben, maar ik ben er verdomd zeker van dat ik het verschil tussen feiten en abstracties heel wat beter zie dan jullie twee en ik kan er in ieder geval heel wat handiger mee omspringen.”
Hij stak zijn hand achteruit en klopte zichzelf op zijn rug. “De vergadering van de Jason dinAlt fanclub is nu gesloten.”
“Verwaande kwast!” riep Mikah uit.
“Ach, hou je mond.”
“Hoogmoed komt voor de val! Jij bent een lasterende en afgoden aanbiddende oneerbiedige… schurk…”
“Zeer goed.”
“…en het verdriet me dat ik zelfs maar voor een seconde heb overwogen je te helpen en je in je zonde bij te staan en ik ben bang voor de zwakheden van mijn eigen ziel omdat ik de verleiding niet zo heb kunnen weerstaan als ik eigenlijk zou moeten. Het doet me pijn, maar ik moet mijn plicht doen.” Hij bonkte hard op de deur en riep, “Wacht! Wacht!”
Jason liet zijn kom vallen en kwam overeind, maar hij gleed uit in de soep en hij viel. Toen hij weer overeind stond ratelden de sloten en de deur ging open. Als hij Mikah kon bereiken voor de idioot zijn mond open deed zou hij die voor goed dichttimmeren, of hij zou hem tenminste bewusteloos kunnen slaan voor het te laat was. Maar het was al te laat. Narsisi stak zijn hoofd naar binnen en knipperde slaperig met zijn ogen; Mikah nam zijn meest dramatische houding aan en wees naar Jason. “Grijp die man en arresteer hem. Ik beschuldig hem van revolutie, van een poging tot afgrijselijke moord!” Jason remde af, gleed achteruit en dook in een tas met persoonlijke bezittingen die tegen de muur lag. Hij grabbelde erin, keerde toen de tas ondersteboven en kwam overeind met een smidshamer die een zware massieve loden kop had.