“Jullie behoren nu aan… Hertug Persson… en zijn zijn slaven…” zei Snarbi. Hij scheen te uitgeput om zijn omgeving op te merken. “Wat is er met de karo gebeurd?” Dit laatste schreeuwde hij toen hij het rokende wrak zag, en als hij niet was ondersteund zou hij in elkaar zijn gezakt.
Kennelijk waren de nieuwe slaven minder waard nu het voertuig verloren was gegaan.
Snarbi strompelde erheen en toen geen van de soldaten hem wilde helpen graaide hij alles wat hij van Jasons maaksels en gereedschappen kon vinden bijeen. Toen hij ze had samengebonden en de voetcavalarie zag dat het contact hem geen kwaad deed, stemden ze er onwillig in toe ze te dragen. Een van de soldaten, die er hetzelfde uitzag als de anderen, scheen de leiding te hebben en toen hij het teken tot de terugtocht gaf sloten ze de drie gevangenen in en duwden ze hen met getrokken bogen overeind.
“Ik kom al, ik kom al,” zei Jason die op een bot zat te kluiven, “maar ik zal eerst mijn ontbijt afmaken. Ik zie een eindeloze zee van krenoj voor me en ik ben van plan van mijn laatste maal te genieten voor ik slaaf word.”
De voorste soldaten keken verward rond en wendden zich naar hun officier voor orders.
“Wie is dat?” vroeg hij aan Snarbi terwijl hij naar Jason wees die nog steeds zat. “Is er enige reden waarom ik hem niet zou doden?”
“Dat kan je niet doen!” Snarbi stikte bijna en werd grauwwit. “Hij is degene die de duivelswagen heeft gebouwd en hij kent alle geheimen ervan. Hertug Persson zal hem martelen tot hij een andere bouwt.”
Jason veegde zijn vingers af aan het gras en stond op. “Goed dan, heren, laten we gaan. En onderweg kan misschien iemand me vertellen wie die Hertug Persson is en wat hierna gaat gebeuren.”
“Ik zal het je vertellen,” snoefde Snarbi toen ze begonnen te lopen. “Hij is Hertug van de Perssonoj. Ik heb voor de Perssonoj gevochten en zij kenden mij en ik heb de Hertug zelf gesproken en hij geloofde me. De Perssonoj zijn erg machtig in Appsala en ze hebben veel krachtige geheimen, maar ze zijn niet zo machtig als de Trozelligoj die het geheim bezitten van de karoj en de jetilo. Ik weet dat ik elke prijs kan vragen van de Perssonoj als ik ze het geheim van de karoj breng. En dat zal ik ook doen.”
Hij duwde zijn woest grijnzende kop vlak voor Jasons gezicht. “Jij zal ze het geheim vertellen. Ik zal ze helpen je te martelen tot je het vertelt.”
Terwijl ze voortliepen stak Jason zijn voet uit en Snarbi struikelde erover en toen de verrader viel liep hij van achter naar voren over hem heen. Geen van de soldaten schonk enige aandacht aan dit voorval. Toen ze voorbij waren krabbelde Snarbi overeind en hij strompelde scheldend achter hen aan. Jason hoorde het nauwelijks, want hij had zo al moeilijkheden genoeg.
XI
Vanaf de omringende heuvels gezien zag Appsala eruit als een brandende stad die langzaam in de zee wegzakte. Pas toen ze dichterbij kwamen werd het duidelijk dat de rook uit talrijke schoorstenen kwam, grote en kleine die op de daken stonden en dat de stad aan de kust begon en op een aantal kleine eilandjes was gebouwd in een ondiep kustmeer. Aan de zeekant van de stad lagen grote zeeschepen gemeerd en dichter bij het vasteland werden kleinere scheepjes door de kanalen geboomd. Jason zocht begerig naar een ruimtehaven of enig ander teken van interstellaire cultuur, maar hij zag niets. Toen sneden de heuvels het uitzicht af en het pad boog opzij en liep een eindje voor de stad naar de zee af.
Aan het eind van een stenen pier lag een vrij groot schip dat kennelijk op hen wachtte en de gevangenen werden aan handen en voeten gebonden en in het ruim gegooid. Jason slaagde erin rond te kronkelen tot hij met zijn oog voor een spleet tussen twee slecht passende planken lag, en hij bracht verslag uit van de korte tocht, zo op het oog tot stichting van zijn metgezellen, maar in werkelijkheid voor zijn eigen gemoedsrust, aangezien het geluid van zijn eigen stem hem altijd opvrolijkte en hem nieuwe moed gaf.
“Onze reis nadert zijn einde, en voor ons ontvouwt zich de oude, romantische stad Appsala, beroemd om zijn walgelijke gewoonten, zijn moordzuchtige inwoners en zijn ouderwetse sanitaire voorzieningen, waarvan het waterige kanaal waar dit schip nu in vaart het hoofdriool schijnt te zijn. Aan beide zijden bevinden zich eilanden, de kleinste bedekt met zulke armoedige hutten dat in vergelijking daarmee de holen van de laagste dieren paleizen zijn, terwijl de grotere eilanden met hun hoge muren en hun prikkeldraad wel forten lijken en de wereld een oorlogszuchtig gezicht toedraaien. In een stad van deze afmetingen kunnen er onmogelijk zoveel forten zijn, dus ben ik geneigd te geloven dat elk fort ongetwijfeld de bewaakte veste is van een vande stammen, groepen of families waarover onze vriend Judas ons heeft verteld.
Bekijk deze monumenten van uiterste zelfzucht en hoed u: dit is het eindprodukt van het systeem dat begint met slavenhouders zoals wijlen Ch’aka met hun groepen krenovreters, uitgroeit tot familiehiërarchiën tot het zijn piek van verdorvenheid bereikt achter deze versterkte muren. Het is nog steeds de absolute macht die absoluut heerst, waar iedere man aast op alles wat hij te pakken kan krijgen en de enige manier om dat te bereiken is over de lijken van anderen, waar iedere natuurkundige ontdekking en iedere uitvinding wordt behandeld als een persoonlijk geheim dat moet worden weggestopt en dat alleen wordt gebruikt voor persoonlijk voordeel. Nog nooit heb ik menselijke hebzucht en zelfzucht zover doorgevoerd gezien en ik bewonder het vermogen van Homo Sapiens een idee door te voeren, hoeveel pijn dat ook doet.”
Het schip verloor vaart toen de zeilen werden gestreken en Jason viel van zijn onzekere zitplaats in het stinkende water op de bodem van het ruim. “De val van de mens,” mompelde hij terwijl hij eruit schoof.
Er schaafden palen langs de zijkanten en met veel gevloek en geschreeuwde bevelen kwam het schip tot stilstand. Het luik boven hun hoofd werd opengeschoven en de drie gevangenen werden het dek opgesleept. Het schip werd vastgelegd in een dok in een plas water die was omringd door gebouwen en hoge muren. Achter hen zwaaide net een grote sluisdeur dicht waardoor het schip van het kanaal was binnengevaren. Meer konden ze niet zien omdat ze een deuropening in werden geduwd, door gangen en langs wachten tot ze uiteindelijk in een grote kamer kwamen. Die was helemaal leeg op een verhoging aan het verste eind na waarop een grote roestige ijzeren troon stond.
De man op de troon, ongetwijfeld Hertug Persson, had een geweldige witte baard en half lang haar; zijn neus was rond en rood en zijn ogen waren blauw en waterig. Hij knabbelde op een kreno die zeer verfijnd op een tweepuntige ijzeren vork was geprikt.
“Vertel me eens,” schreeuwde de Hertug plotseling, “waarom jullie niet op staande voet moeten worden gedood?”
“Wij zijn uw slaven, Hertug, wij zijn uw slaven,” schreeuwde iedereen in de kamer in koor terwijl ze tegelijk met hun handen in de lucht zwaaiden. Jason miste het eerste couplet, maar hij viel in bij het tweede. Alleen Mikah deed niet mee met de zwaaizang, maar in plaats daarvan zei hij nadat de eed van trouw was afgelopen helemaal in zijn eentje:
“Ik ben niemands slaaf.”
De commandant van de soldaten zwaaide zijn dikke boog in een korte cirkel die eindigde op het hoofd van Mikah; hij viel bewusteloos op de grond.
“U hebt een nieuwe slaaf, Hertug,” zei de commandant. “Wie is degene die de geheimen van de karoj kent?” vroeg de Hertug en Snarbi wees naar Jason.
“Hij daar, Majesteit. Hij kan karoj maken en het monster dat brandt en ze voortbeweegt. Ik weet het omdat ik het hem heb zien doen. Hij heeft ook vuurballen gemaakt die de d’zertanoj verbrandden en een heleboel andere dingen. Ik bracht hem hier om uw slaaf te worden zodat hij karoj kon maken voor de Perssonoj. Hier zijn de stukken van de karo waar wij in reisden, die overbleven nadat hij door zijn eigen vuur was verteerd.”Snarbi liet het gereedschap en de verbrande stukken op de grond vallen en de Hertug trok zijn lip op.