Harry Harrison
Doodsstrijd op Pyrrus
1
Met een zacht gezucht deponeerde de dienstenbuis een boodschapcapsule in de ontvangstbak. Het belletje rinkelde een keer en was weer stil. Jason dinAlt keek naar de onschuldige capsule alsof het een tikkende bom was.
Er zat wat scheef. Hij voelde een harde knoop van spanning in zich samentrekken. Dat was geen gewone dienst-memo of hotelmededeling, dat was een verzegelde, persoonlijke boodschap. Toch kende hij niemand op deze planeet, waar hij pas acht uur tevoren was aangekomen. En aangezien zelfs zijn naam nieuw was — sinds de laatste keer dat hij van schip veranderd was — konden er geen persoonlijke boodschappen komen. En daar lag er een.
Hij brak het zegel eraf met de nagel van zijn duim en haalde het bovenste gedeelte los. De recorder in de capsule, zo groot als een potlood, gaf de opgenomen stem een iel geluidje, dat geen enkele aanwijzing gaf omtrent de spreker. ‘Kerk Pyrrus zou Jason dinAlt willen spreken. Ik wacht in de lobby.’
Het zat goed fout, maar hij kon er niet omheen. De kans bestond dat de man ongevaarlijk was. Een zakenman misschien, of alleen maar een geval van persoonsverwisseling. Ondanks dat plaatste Jason zorgvuldig zijn revolver achter een kussen op de divan, met de veiligheidspal los. Het was niet te voorspellen hoe deze affaire zich zou ontwikkelen. Hij gaf aan de receptie door dat ze de bezoeker naar boven konden sturen. Toen de deur openging, lag Jason languit op een hoek van de divan en nipte van een groot glas. Een ex-worstelaar. Dat was Jasons eerste gedachte toen de man binnenkwam. Kerk Pyrrus was een grijze rots van een man, zijn lichaam leek te bestaan uit een beeldhouwwerk van bundels spieren. Zijn grijze kleren waren zo ouderwets dat het bijna een uniform was. Aan zijn onderarm zat een stevige, zeer versleten holster gegespt, de mond van een revolver loerde er blind uit.
‘Jij bent dinAlt de speler,’ zei de vreemdeling bot. ‘Ik heb je een voorstel te doen.’
Jason keek over de rand van zijn glas, en speelde in zijn gedachten met de mogelijkheden. Dit was ofwel de politie ofwel de concurrentie — en met geen van beide wilde hij wat te maken hebben. Hij moest heel wat meer weten voor hij zich in een of ander zaakje begaf.
‘Neem me niet kwalijk, makker,’ glimlachte Jason. ‘Maar je hebt de verkeerde te pakken. Ik ben je graag van dienst, maar het lijkt wel of dat gokken van mij de casino’s altijd meer plezier doet dan mijzelf. Dus, zie je —’
‘Laten we elkaar niet voor de gek houden,’ onderbrak Kerk met een dreunend geluid uit zijn borstkas. ‘Jij bent dinAlt, en dezelfde als Bohel. En als je nog meer namen wilt, ik kan je Mahauts Planeet noemen, het Nebula Casino, en nog een heleboel meer. Ik heb een voorstel waar wij allebei goed bij gaan, en het zou beter zijn als je even naar me luisterde.’ Geen van de namen bracht de geringste verandering in de vage glimlach van Jason. Maar zijn lichaam was waakzaam en gespannen. Deze gespierde vreemdeling wist dingen die hij helemaal niet mocht weten. Het werd tijd om van onderwerp te veranderen.
‘Dat is een flinke ploffer die je daar hebt,’ zei Jason. ‘Maar ze maken me altijd nerveus. Ik zou het prettig vinden als je hem afdeed.’
Kerk keek omlaag naar de revolver alsof hij die voor het eerst zag.
‘Nee, ik doe hem nooit af.’ Hij leek een beetje geërgerd door het verzoek.
De tijd van proberen was voorbij. Jason moest betere papieren hebben wilde hij hier levend uit vandaan komen. Terwijl hij voorover leunde om zijn glas op tafel te zetten, viel zijn andere hand als onwillekeurig achter het kussen. Hij had de kolf van de revolver vast toen hij zei: ‘Ik ben bang dat ik aan moet dringen. Ik voel me nooit helemaal op mijn gemak bij mensen die gewapend zijn.’ Hij bleef praten om de aandacht af te leiden, terwijl hij zijn ploffer trok. Snel en kalm. Hij kon net zo goed in slow motion bewogen hebben. Kerk Pyrrus stond doodstil terwijl hij zijn revolver trok en in zijn richting zwaaide. Pas op het allerlaatste moment kwam hij in actie. Toen hij dat deed, was de beweging onzichtbaar. Het ene ogenblik was z’n revolver nog in het armholster — het volgende ogenblik was hij tussen Jasons ogen gericht. Het was een lelijk, zwaar wapen, met een mond met putjes, die vertelden dat hij veel gebruikt was.
Jason wist dat als hij zijn eigen wapen nog een millimeter omhoog zwaaide, dat hij dan dood zou zijn. Hij liet zijn arm voorzichtig zakken, boos op zichzelf omdat hij geprobeerd had hersenen door geweld te vervangen. Kerk liet zijn eigen wapen in het holster terugvallen met hetzelfde gemak als waarmee hij het getrokken had. ‘Genoeg daarvan,’ zei Kerk. ‘Nou gaan we zaken doen.’ Jason strekte zijn arm uit en nam een grote slok uit zijn glas en hield zijn woede in. Hij was snel met de revolver — zijn leven had er vaak genoeg van afgehangen — en dit was de eerste keer dat hij overtroffen was. Het was die terloopse, die nonchalante manier waarop het gedaan was, die hem irriteerde.
‘Ik ben niet van plan om zaken te doen,’ zei hij scherp. ‘Ik ben naar Cassylia gekomen voor vakantie, om eens helemaal uit mijn werk te zijn.’
‘Laten we elkaar niet voor de gek houden, dinAlt,’ zei Kerk ongeduldig. ‘Je hebt nog nooit van je leven eerlijk werk gedaan. Je bent een beroepsspeler en daarom ben ik ook bij je gekomen.’
Jason stouwde zijn woede weg en gooide de ploffer naar de andere kant van de divan, opdat hij niet in de verleiding zou komen om zelfmoord te plegen.
Hij was er zo zeker van geweest dat niemand hem hier op Cassylia kende, en hij had verlangend uitgezien naar een grote slag in het Casino. Dat zou later allemaal wel komen. Deze worstelaarfiguur scheen op alles een antwoord te weten. Laat hem z’n gang es even gaan, dan zien we waar we terechtkomen.
‘Goed, wat wil je?’
Kerk viel neer in een stoel, die onheilspellend kraakte onder zijn gewicht, en viste een envelop uit een van zijn zakken. Hij scheurde hem snel open en gooide een handvol glimmende Melkweg-Betaalmiddelen op tafel. Jason keek er even naar — en ging onmiddellijk rechtop zitten.
‘Wat zijn dat — valse?’ vroeg hij, terwijl hij er een tegen het licht hield.
‘Zo echt als het maar kan,’ zei Kerk. ‘Ik heb ze net van de bank gehaald. Om precies te zijn, zevenentwintig stuks, oftewel zevenentwintig miljoen kredits. Ik wil dat jij ermee gaat werken als je vanavond naar het Casino gaat. Gok ermee en win.’
Ze zagen er echt genoeg uit — en ze konden onderzocht worden. Jason liet ze nadenkend door zijn vingers gaan terwijl hij de ander scherp opnam.
‘Ik weet niet wat jij wilt,’ zei hij, ‘maar je snapt toch wel dat ik je niets kan garanderen. Ik speel — maar ik win niet altijd.’
‘Jij speelt en je wint als jij dat wilt,’ zei Kerk grimmig. ‘We hebben dat lang genoeg bestudeerd, voordat ik naar je toekwam.’
‘Als je daarmee wilt zeggen dat ik vals speel...Voorzichtig aan; Jason kreeg zijn opkomende woede weer in bedwang. Het had geen zin om vervelend te doen. Kerk ging verder met dezelfde stem en negeerde Jasons groeiende woede.
‘Misschien noem jij het geen vals spelen, dat kan me geen zier schelen. Voor mijn part heb je je mouwen vol azen en elektromagneetjes in de punten van je schoenen. Zolang je maar wint. Ik ben hier niet om een discussie te beginnen over wat wel en niet mag. Ik zei dat ik een voorstel had. We hebben hard voor dit geld gewerkt, maar nog steeds is het niet genoeg. Om precies te zijn, we hebben drie miljard kredits nodig. De enige manier om die bij elkaar te krijgen is gokken. Met deze zevenentwintig miljoen als werkkapitaal.’
‘En wat zit er voor mij aan?’ Jason vroeg het koeltjes, alsof dit hele fantastische aanbod volkomen zinnig was.
‘Alles boven de drie miljard kun je houden, dat is eerlijk genoeg. Je zet niet je eigen geld op het spel, maar je bent in staat voldoende te winnen om er de rest van je tijd van te leven.’
‘En als ik verlies?’