Выбрать главу

‘En m’n neus snuiten en m’n overschoenen dragen. Nog meer?’ vroeg Jason.

Brucco wilde iets zeggen, maar slikte het in. ‘Niets dat je al niet heel goed behoort te weten, zo langzamerhand. Wees op je hoede. En veel geluk’. Hij deed zijn woorden vergezeld gaan van een krachtige handdruk die volkomen onverwacht was. Zodra Jasons pijnlijke hand weer normaal was, gingen hij en Grif weg door de grote toegangssluis.

9

Zo echt als de trainingskamers geweest waren, zij hadden hem niet voorbereid op de bodem van Pyrrus. Er was een basis die er op leek, natuurlijk. Het voelen van het giftige gras onder je voeten en het grillige vliegen van een steekvleugel, het laatste moment voor Grif hem neerschoot. Maar dat waren dingen die wegvielen in de botsing met de elementen rond hem heen.

Er viel een zware regen, het was meer een gordijn van water dan afzonderlijke druppels. Windstoten trokken eraan, en slingerden de zondvloed in zijn gezicht. Hij wreef zijn ogen droog en kon ternauwernood de kegelachtige vormen van twee vulkanen aan de horizon onderscheiden, die rookwolken en vlammen uitbraakten. De weerschijn van deze hel was een dof rood op de wolken die in banken boven hem langsjoegen.

Er klonk een geratel op zijn pantserhoed en er viel iets af op de grond. Hij boog zich voorover en pakte een hagelsteen op zo dik als zijn duim. Een plotselinge stortvloed van hagel hamerde pijnlijk op zijn rug en nek, snel kwam hij overeind.

Zo snel als de storm begonnen was, zo snel ging hij ook weer liggen. De zon brandde als vuur, deed de hagelstenen smelten en wolkjes stoom omhoogkringelen van de natte straat. Jason zweette onder zijn gepantserde kleren. Voordat zij een straat verder waren, regende het al weer en rilde hij van de kou.

Grif sjokte gestadig voorwaarts, zich niets aantrekkend van het weer of de vulkanen die rommelden aan de horizon en de grond onder hun voeten deed schudden. Jason probeerde zijn onbehaaglijke gevoel te negeren en het tempo van de jongen bij te houden.

Het was een ontmoedigende wandeling. De zware, gedrongen gebouwen die grauw en grijs door de regen opdoemden, waren voor meer dan de helft ruïnes. Zij liepen op een voetpad in het midden van de straat. Af en toe gingen er gepantserde trucks voorbij, aan weerskanten. De ligging van het voetpad in het midden van de straat was een raadsel voor Jason, totdat Grif iets neerschoot dat uit een van de ruïnes op hen afkwam. De centrale ligging gaf hun enige kans om te zien wat er aankwam. Jason was opeens erg moe.

‘Ik denk dat er hier wel niet zoiets als een taxi zal bestaan?’ vroeg hij.

Grif staarde hem slechts fronsend aan. Het was duidelijk dat hij zelfs dat woord nog nooit gehoord had. Zo sukkelden ze verder, terwijl de jongen inhield ten einde Jason niet achter te laten komen. Binnen een half uur hadden ze alles gezien wat hij wilde.

‘Grif, deze stad van jullie ligt goed in puin, dat is zeker. Ik hoop dat de andere in betere staat verkeren.’

‘Ik begrijp niet wat je bedoelt met puin. Maar er zijn geen andere steden. Een paar mijnkampen die niet binnen de ommuring vallen. Maar geen andere steden.’

Dit verbaasde Jason. Hij had zich de planeet altijd voorgesteld met meer dan één stad. Er waren een heleboel dingen op Pyrrus die hij niet wist, besefte hij plotseling. Sinds de landing was hij volkomen in beslag genomen door de overlevingslessen. Hij had heel wat vragen te stellen, maar dan aan iemand anders dan zijn mopperende achtjarige lijfwacht. Er was een persoon die hem het best kon vertellen wat hij wilde weten.

‘Ken je Kerk?’ vroeg hij aan de jongen. ‘Hij is kennelijk jullie ambassadeur op een heleboel plaatsen, maar zijn achternaam —’

‘Tuurlijk, iedereen kent Kerk. Maar hij is bezig, je mag niet naar hem toe.’

Jason schudde zijn vinger tegen hem. ‘Waker over mijn lichaam mag je zijn, maar waker over mijn ziel ben je niet. Wat zeg je ervan als ik mijn kans waag en jij verder jouw kans waarneemt met het neerknallen van de monsters? Goed?’

Zij schuilden voor een plotselinge hagelbui met stenen zo groot als een vuist. Toen leidde Grif hem met tegenzin naar een van de grote centrale gebouwen. Er waren hier meer mensen en sommigen keken zelfs even naar Jason, voor ze weer aan het werk gingen. Jason sleepte zich twee trappen op tot bij een deur waar opstond COÖRDINATIE EN BEVOORRADING.

‘Is Kerk hier binnen?’ vroeg Jason.

‘Ja,’ zei de jongen. ‘Hij is de baas.’

‘Mooi zo. Nou ga jij fijn een flesje prik drinken of een broodje eten of zo, en dan ontmoeten we elkaar weer hier over een paar uur. Ik denk dat Kerk wel net zo goed op me kan passen als jij.’

De jongen stond een paar tellen vol twijfel te kijken, toen ging hij weg. Jason veegde nog een keer wat zweet weg en duwde de deur open. Er was een handjevol mensen binnen. Niemand van hen keek op of vroeg Jason wat hij kwam doen. Alles had een doel op Pyrrus. Als hij hier kwam, had hij daar een goeie reden voor. Niemand zou er ook maar over denken om hem te vragen wat hij wilde. Jason, gewend aan het officiële kantoorgedoe op duizenden werelden, stond een paar ogenblikken te wachten voordat hij het begreep. Er was maar één andere deur in de kamer, in de verste muur. Hij schuifelde ernaar toe en opende hem. Kerk keek op van een bureau dat bezaaid was met papieren en grootboeken. ‘Ik was benieuwd wanneer je op zou komen dagen,’ zei hij.

‘Heel wat eerder als jij het niet verhinderd had,’ zei Jason, toen hij vermoeid in een stoel viel. ‘Het drong eindelijk tot me door dat ik de rest van m’n leven in jouw bloeddorstige kleuterschool zou slijten als ik er niets aan deed. En daar ben ik dan.’

‘Klaar om terug te gaan naar de beschaafde werelden? Nu je genoeg gezien hebt van Pyrrus?’

‘Nee, dat niet,’ zei Jason. ‘En het begint me knap te vervelen dat iedereen me zegt dat ik moet vertrekken. Ik begin te denken dat jij en de rest van de Pyrranen iets proberen te verbergen.’

Kerk glimlachte bij de gedachte. ‘Wat zouden we te verbergen hebben? Ik geloof niet dat er een planeet bestaat zo eenvoudig en rechtlijnig als de onze.’

‘Als dat waar is, dan vind je het zeker niet erg om een paar rechtstreekse vragen met betrekking tot Pyrrus te beantwoorden?’

Kerk wilde protesteren, maar lachte toen. ‘Goed zo. Ik zou beter moeten weten zo langzamerhand, dan met jou te discussiëren. Wat wil je weten?’

Jason probeerde een makkelijke houding te vinden in de harde stoel, maar gaf het op. ‘Hoe groot is de bevolking van je planeet?’ vroeg hij.

Een paar seconden aarzelde Kerk, zei toen: ‘Ruw geschat dertigduizend. Dat is niet veel voor een planeet die al zolang wordt bewoond, maar de reden daarvoor is duidelijk.’

‘Goed, bevolking dertigduizend,’ zei Jason. ‘Nu wat betreft de oppervlakte die jullie beheersen. Ik heb met verbazing gemerkt dat deze stad binnen zijn beschermende muur — de ommuring — de enige is op de planeet. Laten we de delfkampen buiten beschouwing laten, aangezien die duidelijk alleen maar dependances zijn van de stad. Zou je zeggen dat jullie de oppervlakte meer of minder beheersen dan je in het verleden deed?’

Kerk pakte een stuk stalen pijp van het bureau dat hij als presse-papier gebruikte, en speelde ermee terwijl hij dacht. Het dikke staal boog als rubber onder zijn handen, terwijl hij zich concentreerde op zijn antwoord.

‘Dat is moeilijk te zeggen, zo uit het blote hoofd. Er moeten wel staatjes zijn of zo, maar ik zou niet weten waar ik die moest vinden. Het hangt van zoveel factoren af —’

‘Laten we dat nou even vergeten,’ zei Jason. ‘Ik heb een andere vraag, die eigenlijk meer terzake doet. Is het niet zo dat de bevolking van Pyrrus gestadig afneemt, jaar na jaar?’