Er kwam een scherp beng toen de pijp de muur raakte. Toen stond Kerk tegenover Jason, zijn handen uitgestrekt naar de kleinere man, zijn hoofd rood van woede.
‘Zeg dat nooit meer,’ schreeuwde hij. ‘Laat ik dat nooit meer van je horen I’
Jason zat zo rustig mogelijk, praatte langzaam en koos zijn woorden zo zorgvuldig mogelijk. Zijn leven hing ervan af.
‘Word niet boos, Kerk. Ik bedoelde het niet kwaad. Ik sta aan jouw kant, weet je wel? Ik kan met jou praten omdat jij veel meer gezien hebt van het heelal dan de Pyrranen die de planeet nog nooit verlaten hebben. Jij bent gewend om over de dingen te praten. Jij weet dat woorden alleen maar symbolen zijn. We kunnen praten in de wetenschap dat je niet kwaad hoeft te worden om een paar woorden —’
Kerk liet langzaam zijn armen zakken en stapte weg. Toen draaide hij zich snel om en schonk zichzelf een glas water in uit een fles op het bureau. Hij hield zijn rug naar Jason toegekeerd terwijl hij dronk.
Maar heel weinig van het zweet dat Jason van zijn kletsnatte gezicht afveegde was te wijten aan de hitte in de kamer.
‘Het — het spijt me dat ik kwaad werd,’ zei Kerk, en hij liet zich zwaar in zijn stoel vallen. ‘Dat gebeurt gewoonlijk hier. Heb hard gewerkt de laatste tijd, mijn humeur moet op het randje geweest zijn.’ Hij maakte geen enkele opmerking over wat Jason gezegd had.
‘Dat overkomt ons allemaal wel eens,’ zei Jason. ‘Ik zal je maar niet beschrijven in welke staat mijn zenuwen verkeerden toen ik op deze planeet aankwam. Ik ben tenslotte wel gedwongen om toe te geven dat alles wat je over Pyrrus verteld hebt waar is. Het is de dodelijkste plaats in dit sterrenstelsel. En alleen geboren Pyrranen kunnen hier in leven blijven. Ik kan me nu een beetje redden na mijn training, maar ik weet dat ik het nooit in mijn eentje zou afkunnen. Je weet zeker wel dat ik een jongen van acht jaar als lijfwacht heb. Dat geeft je een goed idee van mijn ware status hier.’
De woede was onderdrukt, Kerk had zichzelf nu weer onder controle. Zijn ogen vernauwden zich in gedachten.
‘Het verbaast me jou dat te horen zeggen. Nooit gedacht dat ik jou zou horen toegeven dat er iemand iets beter kon dan jij. Was dat niet waarvoor je hier kwam? Om te bewijzen dat je net zo goed was als welke geboren Pyrraan dan ook?’
‘Eén-nul voor jou,’ gaf Jason toe. ‘Ik wist niet dat het zo duidelijk was. En ik ben blij dat je geest niet zo taai gespierd is als je lichaam. Ja, ik geef toe dat dat waarschijnlijk de voornaamste reden was om hier te komen, dat en mijn nieuwsgierigheid.’
Kerk volgde zijn eigen gedachtengang en vroeg zich af waar die heen leidde. ‘Je kwam hier om te bewijzen dat je net zo goed was als iedere geboren Pyrraan. Toch geef je nu toe dat iedere jongen van acht jaar je de baas is. Dat komt niet overeen met wat ik van je weet. Als je geeft met je ene hand, haal je het weer terug met je andere. Op welke manier voel je nog steeds je natuurlijke superioriteit?’ Hij vroeg het luchtig, maar er was een zware spanning achter zijn woorden.
Jason dacht lang na voor hij antwoordde.
‘Ik zal het je vertellen,’ zei hij tenslotte. ‘Maar breek me mijn nek er niet voor. Ik gok erop dat je beschaafde kant je reflexen onder controle kan houden. Omdat ik over dingen moet praten die absoluut taboe zijn op Pyrrus.
‘In de ogen van jouw mensen ben ik een zwakkeling, omdat ik niet van deze wereld kom. Maar besef dat dat ook mijn kracht is. Ik kan dingen zien die voor jou verborgen zijn door de lange gewenning. Je weet wel, het oude verhaal van door de bomen het bos niet meer kunnen zien.’
Kerk knikte instemmend en Jason ging verder. ‘Om de vergelijking voort te zetten, ik landde op een ruimteschip, en in het begin was alles wat ik kon zien het bos. Voor mij zijn enkele feiten heel duidelijk. Ik denk dat jullie ze ook wel kennen, maar jullie houden je gedachten zorgvuldig onderdrukt. Het zijn verborgen gedachten die volkomen taboe zijn. Ik ga je de grootste van die geheimen vertellen en ik hoop dat je jezelf genoeg onder controle hebt om me niet te vermoorden.’
Kerks grote handen sloten zich om de leuningen van de stoel, het enige teken dat hij het gehoord had. Jason sprak angstig, maar zijn woorden drongen even glad en gemakkelijk door als een lancet in hersenweefsel.
‘Ik geloof dat de mens de oorlog op Pyrrus aan het verliezen is. Na honderden jaren is dit de enige stad op de planeet — en die ligt half in puin. Alsof ze eens een grotere bevolking heeft gehad. Die stunt die we uithaalden om de scheepslading oorlogsmateriaal hierheen te krijgen was inderdaad een stunt. Het had evengoed kunnen mislukken. Als het mislukt was, wat zou er dan met de stad gebeurd zijn? Jullie wandelden op de brokkelende rand van een vulkaan en je wilt het niet toegeven.’
Iedere spier in Kerks lichaam was gespannen, terwijl hij stijf in zijn stoel zat, zijn gezicht bedekt met kleine druppeltjes zweet. Het kleinste duwtje te ver en hij zou exploderen. Jason zocht naar een manier om de spanning wat te verminderen.
‘Ik vind het niet leuk je deze dingen te vertellen. Ik doe het omdat ik er zeker van ben dat je ze al weet. Je kunt deze feiten niet onder ogen zien, omdat je dan zou moeten toegeven dat al dit vechten en doden absoluut van geen enkel nut is. Als de bevolking steeds minder wordt, dan is jullie vechten niets anders dan een bijzondere vorm van zelfmoord voor een heel volk. Je zou deze planeet kunnen verlaten, maar dat zou betekenen dat je je nederlaag toegaf. En ik weet dat Pyrranen de dood verkiezen boven de nederlaag.’
Toen Kerk half uit zijn stoel kwam stond Jason ook op, en schreeuwde zijn woorden door de mist van woede van de andere man heen.
‘Ik probeer je te helpen — begrijp je dat? Hou jezelf niet langer voor de gek, het is je dood. Op dit moment vechten jullie een strijd die al verloren is. Dit is geen echte oorlog, alleen maar een rampzalig behandelen van symptomen. Als het één voor één afhakken van verkankerde vingers. Het enige resultaat moet een algehele nederlaag zijn. Je staat jezelf niet toe om dat te beseffen. Daarom zou je me liever vermoorden dan me het onzegbare horen zeggen.’
Kerk was nu uit zijn stoel en hing over Jason heen als een toren des doods, op het punt te vallen. Hij werd alleen omhoog gehouden door de kracht van Jasons woorden.
‘Je moet beginnen de realiteit onder ogen te zien. Alles wat je kunt zien in een eeuwigdurende oorlog. Je moet beginnen in te zien dat je de oorzaken van deze oorlog kunt bestrijden en hem voor eeuwig beëindigen!’
De betekenis drong door en de schok van de woorden deed Kerks woede wegebben. Hij viel terug in de stoel, met een bijna koddige uitdrukking op zijn gezicht. ‘Wat bedoel je, verdomme? Je praat als een vuile vreter!’
Jason vroeg niet wat een vreter was, maar hij onthield het woord.
‘Je praat onzin,’ zei Kerk. ‘Dit is gewoon een vreemde wereld waartegen gevochten moet worden. De oorzaken zijn overduidelijke ervaringsfeiten.’
‘Nee, dat zijn ze niet,’ hield Jason vol. ‘Ga maar eens na: wanneer je een tijdje lang of kort van deze planeet bent weg geweest moet je een herhalingscursus volgen. Om te zien hoe alles slechter is geworden tijdens je afwezigheid. Nou, dat is een rechtlijnige progressie. Als de dingen erger worden, wanneer je de lijn doortrekt naar de toekomst, dan moeten ze beter gaan, wanneer je teruggaat in het verleden. Het is ook een goede theorie, hoewel ik niet weet of de feiten mijn bewering zullen staven. Om te zeggen dat als je ver genoeg teruggaat in het verleden, je een tijd zult bereiken, waarin de mens en Pyrrus niet met elkaar in oorlog waren.’
Kerk kon geen woord meer uitbrengen, kon alleen maar zitten luisteren, terwijl Jason de klappen van de onweerlegbare logica uitdeelde.
‘Er is bewijsmateriaal om deze theorie te steunen. Zelfs jij zult toegeven dat ik, hoewel ik niet opgewassen ben tegen het leven op Pyrrus, wel enige ervaring heb gekregen en alle Pyrraanse flora en fauna die ik gezien héb, hebben één ding gemeen: ze zijn niet functioneel. Niets van hun enorme wapenarsenaal wordt tegen elkaar gebruikt. Hun vergiften lijken niet te werken tegen Pyrrus zelf. Ze kunnen alleen maar de dood brengen aan Homo Sapiens en dat is concreet onmogelijk. In de driehonderd jaar dat de mens op deze planeet leeft, kunnen de levensvormen zich niet op een natuurlijke wijze zo aangepast hebben.’