Er kwam iets dat het licht in de ingang tegenhield, een grote dierlijke gestalte. Toen hij nog eens keek merkte Jason dat het een man was met lang haar en een dikke baard. Hij was gekleed in bontvellen; zelfs zijn benen waren in bont gewikkeld. Zijn ogen waren gericht op de gevangene, terwijl hij met zijn ene hand de bijl die aan zijn middel hing liefkoosde.
‘Wie ben je? Wat wil je?’ vroeg de baardige man plotseling. Jason koos zijn woorden langzaam, zich afvragend of deze wilde hetzelfde heetgebakerde karakter had als de stadsbewoners.
‘Mijn naam is Jason. Ik kom in vrede. Ik wil je vriend zijn.’
‘Leugens!’ gromde de man en trok de bijl uit zijn riem. ‘Rotzooiers-trucjes! Ik zag hoe je je verborg. Wachtte om mij te vermoorden. Ik vermoord jou eerst.’
Hij probeerde het scherp van de bijl met een eeltige duim en hief hem toen omhoog.
‘Wacht,’ zei Jason wanhopig. ‘Je begrijpt het niet!’
De bijl zwaaide weer naar beneden.
‘Ik kom van een andere planeet!’
Een zware schok ging door hem heen toen de bijl zich naast zijn hoofd in het hout boorde. Op het laatste ogenblik had de man naast hem gericht. Hij greep Jason bij zijn kleren en trok hem overeind tot hun gezichten elkaar raakten.
‘Is dat waar?’ schreeuwde hij. ‘Kom je van een andere planeet?’ Zijn greep werd losser en Jason viel terug voordat hij antwoord kon geven. De wilde sprong over hem heen naar het donker achter in de hut.
‘Dat moet Rhes weten,’ zei hij, terwijl hij aan iets morrelde tegen de muur. Opeens was het licht. Jason kon alleen maar staren. De harige in bont gehulde wilde bediende een zender. De eeltige met vuil bedekte vingers trokken behendig aan de schakelaars en draaiden een nummer.
16
Het kon niet waar zijn! Jason probeerde de moderne machine te rijmen met de barbaar, maar het lukte niet. Wie riep hij op? Het bestaan van een zender betekende dat er in ieder geval nog een was. Was Rhes een persoon of een ding?
Met een geestelijke krachtsinspanning kreeg hij zijn gedachten onder controle en remde ze af. Er was iets nieuws hier, factoren waar hij geen rekening mee gehouden had. Hij bleef zichzelf verzekeren dat er voor alles een verklaring was, als je eenmaal de feiten goed bij elkaar had.
Jason deed zijn ogen dicht om de felle stralen van de zon buiten te sluiten die door de toppen van de bomen heen kwamen, en bekeek de feiten opnieuw. Ze vielen gelijkelijk uiteen in twee soorten, die hij zelf waargenomen had, en die hij van de bewoners van de stad gekregen had. Die laatste soort ‘feiten’ wilde hij vasthouden, om te zien of zij klopten met wat hij ondervonden had. Er was een goede kans dat de meeste of alle onjuist zouden blijken te zijn.
‘Sta op,’ onderbrak de stem zijn gedachten. ‘We vertrekken.’ Zijn benen waren nog steeds gevoelloos en bijna niet te gebruiken. De gebaarde man snoof verachtelijk en trok hem overeind en zette hem tegen de buitenmuur. Jason greep de knoestige schors van de blokken vast toen hij alleen was. Hij keek rond en verzamelde indrukken.
Het was de eerste keer sinds hij van huis was weggelopen dat hij op een boerderij was. Een andere wereld met een andere flora en fauna, maar de overeenkomst was duidelijk genoeg. Een pas omgeploegde akker strekte zich uit van de blokhut naar de heuvel. Geploegd door een goede boer. Zelfs goed getrokken voren die de contouren van de heuvel volgden. Een andere, grotere blokhut stond naast deze, waarschijnlijk een schuur.
Er kwam een snuffelend geluid van achter hem en Jason draaide zich snel om — en verstijfde. Zijn hand riep om de ploffer die er niet was en zijn vinger spande zich om de afwezige trekker.
Het was uit het oerwoud gekomen en zachtjes naar hem toegeslopen. Het had zes dikke poten met klauwen die in de grond drongen. Het twee meter lange lichaam was bedekt met een geel met zwarte vacht die alleen de kop en schouders vrij liet. Deze waren bedekt met hoornachtige schubben die elkaar overlapten. Jason kon alles zien omdat het beest vlakbij was.
Hij wachtte op het einde.
De bek ging open, een kikkerachtige spleet in de haarloze schedel, en liet een dubbele rij puntige tanden zien.
‘Hier Fido!’ zei de man met de baard. Hij kwam naar Jason toe en knipte met zijn vingers. Het ding kwam naar voren, streek langs de verdwaasde Jason en wreef zijn kop langs het been van de man. ‘Brave hond,’ zei de man, en krabde met zijn vinger onder de rand van de schubben waar die in vacht overgingen.
De gebaarde man had twee rijdieren meegebracht uit de schuur, gezadeld en van teugels voorzien. Jason merkte nauwelijks iets van de details zoals de zachte huid en de lange poten, toen hij op een ervan ging zitten. Zijn voeten werden snel in de stijgbeugels geslagen. Toen zij wegreden kwam het beest met de geschubde kop achter hen aan.
‘Brave hond,’ zei Jason en begon zonder enige aanleiding te lachen. De man met de baard draaide zich om en keek hem dreigend aan tot hij weer rustig was.
Toen zij het oerwoud naderden, was het donker. Het was onmogelijk onder het dikke bladerdak iets te zien, en zij gebruikten geen lampen. De dieren schenen de weg te kennen. Er waren schrapende geluiden en schrille kreten uit het oerwoud om hen heen, maar het deed Jason niet veel. Misschien stelde de automatische manier waarop de andere man de reis ondernam hem gerust. Of de aanwezigheid van de ‘hond’, die hij meer voelde dan zag. De reis was lang maar niet al te ongemakkelijk.
De regelmatige beweging van het dier en zijn vermoeidheid overmanden Jason en hij doezelde in slaap, maar werd telkens weer wakker wanneer hij voorover zakte. Tenslotte sliep hij rechtop in het zadel in. Uren gingen op die manier voorbij totdat hij zijn ogen opende en een verlichte vierkante plek voor zich zag. De reis was afgelopen.
Zijn benen waren stijf en geschaafd door het zadel. Nadat zijn voeten losgemaakt waren was het afstijgen een hele krachtsinspanning en hij viel bijna. Er ging een deur open en Jason stapte naar binnen. Het duurde enige tijd voor zijn ogen aan het licht gewend waren, maar toen zag hij een man op het bed voor hem.
‘Kom hier en ga zitten.’
De stem was vol en sterk, gewend om te bevelen. Het lichaam was dat van een invalide. Een deken bedekte hem tot zijn middel, daarboven was het vlees ziekelijk wit en bedekt met rode vlekken, en het hing los om de botten heen. Er leek niets van de man over dan alleen het geraamte.
‘Niet zo best,’ zei de man op het bed. ‘Maar ik ben er gewend aan geraakt.’ Zijn toon veranderde plotseling.
‘Naxa zei dat je van een andere wereld kwam. Is dat waar?’
Jason knikte van ja en zijn antwoord bracht leven in het skelet. Het hoofd kwam uit de kussens omhoog en de roodomrande ogen zochten de zijne met een wanhopige intensiteit.
‘Mijn naam is Rhes en ik ben een vreter. Wil je me helpen?’
Jason was verbaasd over de heftigheid van Rhes’ vraag, helemaal niet in verhouding tot de simpele inhoud. Toch zag hij geen reden om een ander dan het eerste en voor de hand liggende antwoord te geven.
‘Natuurlijk zal ik je helpen, waar ik maar kan. Zolang het niet inhoudt dat ik een ander kwaad doe. Wat wil je?’
Het hoofd van de zieke man was slap neer gevallen, uitgeput, terwijl Jason praatte. Maar het vuur brandde nog steeds in zijn ogen.
‘Wees er zeker van, ik wil niemand anders kwaad berokkenen,’ zei Rhes. ‘Integendeel. Zoals je ziet lijd ik aan een kwaal die onze medicijnen niet kunnen genezen. Binnen een paar dagen zal ik dood zijn. Nu heb ik gezien — dat de mensen uit de stad — een apparaat gebruiken, zij drukken het op een wond of op een beet van een beest. Heb jij zo’n apparaat?’
‘Dat klinkt als een beschrijving van de medidoos,’ Jason drukte op het knopje op zijn middel dat het medidoosje in zijn hand deed vallen. ‘Ik héb de mijne hier. Het analyseert en behandelt de meeste ...’