‘Vertel ons nu, wat betekent het? Wat is je plan? Hoe zal het ons helpen?’
Schuld drukte zwaar op Jason en deed zijn lippen verstijven. Een fragment van een oude legende schoot door zijn hoofd over de Jonas die het ruimteschip liet vergaan met allen die daarin waren en toch zelf bleef leven. Was hij dat? Had hij een wereld laten vergaan? Durfde hij aan deze mensen te bekennen dat hij de reddingsboot alleen genomen had op zijn eigen leven te redden?
De drie Pyrranen leunden voorover en wachtten op zijn woorden. Jason sloot zijn ogen om hun gezichten niet te hoeven zien. Wat kon hij hun vertellen? Als hij hun de waarheid bekende, zouden zij hem ongetwijfeld ter plaatse doden, het slechts rechtvaardig vinden. Hij was niet bang meer voor zijn eigen leven, maar als hij stierf waren alle andere doden voor niets gevallen. En er was nog steeds een manier om een eind te maken aan deze planetaire oorlog. Alle feiten waren nu beschikbaar, het was alleen nog een zaak om ze bij elkaar te passen. Als hij maar niet zo moe was, zou hij de oplossing vinden. Het was er, het keek om een hoekje in zijn geest, wachtte om eruit getrokken te worden.
Het plotselinge geluid van zware voetstappen buiten de hut, en het gedempte schreeuwen van een man. Niemand behalve Jason scheen het op te merken. Ze wachtten gespannen op zijn antwoord. Hij tastte in zijn geest rond, maar kon geen woorden vinden om het uit te leggen. Wat hij ook deed, hij kon de waarheid nu niet bekennen. Als hij stierf, zou alle hoop sterven. Hij moest liegen om tijd te winnen, dan de juiste oplossing vinden die kwellend dichtbij scheen. Niettemin was hij zelfs te moe om een aannemelijke leugen te bedenken.
Het geluid van de openspringende deur klonk door de stille kamer. Een knoestige stronk van een man stond daar, zijn woedende, rode gezicht was omkranst met een witte baard.
‘Iedereen doof?’ snauwde hij. ‘Ik rij de hele nacht en schreeuw mijn longen kapot en jullie zitten hier als een stelletje broedse hennen. Maak dat je weg komt! Aardbeving! Grote aardbeving op komst!’
Zij stonden nu allemaal en schreeuwden vragen. Rhes’ stem sneed boven het rumoer uit. ‘Hananas, hoeveel tijd hebben we?’
‘Tijd? Wie weet er van tijd!’ vloekte de witbaard. ‘Maak dat je wegkomt of je gaat eraan. Dat is alles wat ik weet.’
Niemand bleef nu nog om vragen stellen. Er volgde een woeste ren en binnen de minuut lag Jason op een draagbaar gebonden op een van de doryms. ‘Wat gebeurt er?’ vroeg hij aan de man die hem vastbond.
‘Aardbeving op komst,’ antwoordde hij terwijl hij bezig was met de knopen. ‘Hananas is de beste aardbevingsman die we hebben. Hij weet het altijd als er een aardbeving komt. Als het snel genoeg bekend wordt gemaakt kunnen we weg komen. Aardbevingsmannen weten het altijd, ze zeggen dat ze het kunnen voelen aankomen.’ Hij legde de laatste knoop en was verdwenen.
De duisternis viel toen zij weggingen en het rood van de ondergaande zon spiegelde zich scharlaken af tegen de noordelijke hemel. In de verte klonk gerommel, meer te voelen dan te horen en de grond schudde onder hun voeten. De doryms begonnen haastig schuifelend te rennen zonder dat ze gemend werden. Zij plasten door een moeras en aan de andere kant veranderde Hananas abrupt hun koers. Even later, toen de hemel in het zuiden explodeerde, wist Jason waarom. Vlammen verlichtten het toneel helder, as regende neer en hete brokken rots vielen krakend in de bomen neer. Zij stoomden toen ze neerkwamen en als het niet zojuist geregend had zouden zij ook nog tegenover een bosbrand gestaan hebben.
Iets groots doemde op naast hem, en toen zij op een open plek overstaken keek Jason ernaar bij het uit de lucht weerkaatste licht.
‘Rhes,’ zei hij schor, en wees. Rhes die naast hem reed, keek naar het grote beest, ruig lichaam en gedraaide horens, even hoog als hun schouders en keek toen weer voor zich. Hij was niet bang of zelfs maar geïnteresseerd. Jason keek om zich heen en begon het toen te begrijpen. Geen van de vluchtende dieren maakte enig geluid. Daarom had hij ze niet eerder opgemerkt. Maar aan beide kanten renden donkere schaduwen tussen de bomen door. Sommige ervan herkende hij, maar de meeste niet. Een paar minuten lang rende er een horde wilde honden naast hem, zij mengden zich zelfs tussen de huisdieren. Er werd niets van gemerkt. Vliegende wezens vlogen over hen heen. Onder de grotere dreiging van de vulkanen waren alle andere gevechten vergeten. Het leven respecteerde het leven. Een horde vette, varkensachtige beesten met krullende slagtanden brak door de karavaan. De doryms gingen langzamer lopen en zetten voorzichtig hun voeten neer om niet op ze te trappen. Kleinere dieren klampten zich soms vast aan de rug van grotere, en reden een tijdje ongedeerd mee voor ze er weer afsprongen. Genadeloos door elkaar geschud op de stotende draagbaar viel de vermoeide Jason in een lichte slaap die werd verstoord door droombeelden van de voortsnellende beesten die zich voor eeuwig in stilte voort haastten. Ogen open of gesloten, hij zag dezelfde eindeloze stroom van dieren.
Dit alles betekende iets en hij fronste zijn wenkbrauwen terwijl hij probeerde te bedenken wat. Dieren die voortrenden, Pyrraanse dieren.
Plotseling ging hij rechtop zitten, door elkaar geschud op de draagbaar, klaar wakker en alles begrijpend om zich heen kijkend.
‘Wat is er?’ vroeg Rhes en stuurde zijn dorym dichterbij.
‘Ga verder,’ zei Jason. ‘Haal ons hier uit en veilig. Ik weet nu hoe jouw volk kan krijgen wat het wil, een eind maken aan de oorlog. Er is een manier en ik weet hem.’
25
Er waren maar weinig samenhangende herinneringen aan de rit. Sommige dingen waren heel scherp, zoals het brok brandende lava, zo groot als een ruimteschip, dat vlakbij hen in een meer was gedoken en de karavaan besproeide met een hete regen. Maar het was voornamelijk een schijnbaar eindeloze rit en Jason was nog te zwak om zich er erg druk om te maken. Bij het opkomen van de zon was het gevaarlijke gebied achter hen en ze waren van een draf op een stapvoetse gang overgegaan. De dieren waren verdwenen toen de aardbeving achter de rug was en hun eigen weg gegaan, nog steeds in een stilzwijgende wapenstilstand.
De vrede van het gedeelde gevaar was voorbij; dat merkte Jason toen zij stopten om te rusten en te eten. Rhes en hij wilden op een stuk zacht gras gaan zitten bij een omgevallen boom. Maar een wilde hond zat daar eerder. Hij lag onder de stam, zijn spieren gespannen en het rossige morgenlicht deed zijn ogen schitteren. Rhes keek hem aan, nog geen drie meter van hem af, zonder een spier te vertrekken. Hij maakte geen aanstalten om een van zijn wapens te trekken of om hulp te roepen. Jason stond ook stil en hoopte dat de Pyrraan wist wat hij deed. Zonder enige waarschuwing sprong het dier recht op hen af. Jason viel achterover toen Rhes hem opzij duwde. De Pyrraan liet zich op het zelfde moment vallen — alleen hield hij nu een lang mes in zijn hand, uit de schede getrokken die om zijn dijbeen was gebonden. Met ongekende snelheid kwam het mes omhoog, de hond wentelde zich in de lucht, en probeerde erin te bijten. In plaats daarvan ging het achter de voorpoten van de hond naar binnen; het gewicht van het beest zelf trok een gapende wond over de hele lengte van zijn lichaam. Hij leefde nog steeds toen hij op de grond terechtkwam, maar Rhes zat al op zijn rug en trok de kop met de benige schubben achterover en sneed de zachte strot eronder af.
De Pyrraan maakte zorgvuldig zijn mes schoon aan de vacht van het dode dier, en stak het daarna weer in de schede.
‘Meestal doen ze geen kwaad,’ zei hij kalm. ‘Maar deze was een beetje opgewonden. Waarschijnlijk de rest van de horde in de aardbeving kwijtgeraakt.’ Zijn handelwijze was direct tegenovergesteld aan die van de Pyrranen in de stad. Hij had geen moeilijkheden gezocht en was het gevecht ook niet begonnen. In plaats daarvan was hij het zo lang mogelijk uit de weg gegaan. Maar toen het beest aanviel, werd het netjes en efficiënt afgemaakt. En in plaats van nu over zijn overwinning op te scheppen leek hij bezorgd over een onnodige dood.