Выбрать главу

Toen ik verder langs het pad liep, besefte ik dat zich in de schaduw van het bos op de helling een heel dorp of stadje bevond, alles even willekeurig als in Rer, maar verscholen, landelijk, vredig. Boven ieder dak en pad hingen de takken vim de hemmen, de boom die op Winter het meest voorkomt, een stevige naaldboom met dikke, bleekrode naalden. De wirwar van paden was bedekt met hemmenappels, de wind geurde naar hemmenstuifmeel en alle huizen waren gebouwd van het donkere hemmenhout. Eindelijk stond ik stil en ik vroeg me af bij welke deur ik zou aankloppen toen er iemand vanuit het bos kwam aanslenteren die mij vriendelijk groette. ‘Zoekt u misschien een plaats om te wonen?’ vroeg hij.

‘Ik kom met een vraag voor de Voorspellers.’ Ik had besloten me in ieder geval in het begin voor te doen als een Karhider. Net als de Onderzoekers had ik nooit moeite gehad om voor een inboorling door te gaan als ik dat wilde; tussen al de dialecten van Karhide werd mijn accent niet opgemerkt en mijn seksuele afwijkingen gingen verborgen onder de zware kleren. Ik miste de fijne, dikke haardos en de scheef omlaagstaande ogen van de Getheen en ik was veel zwarter en langer dan de meesten, maar dat viel niet buiten het normale spectrum van variaties. Voor ik Ollul verliet was mijn kin voorgoed onthaard (toen wisten we nog niets van het bestaan van de ‘vacht’-stammen van Perunter, die niet alleen baarden hebben, maar over hun hele lichaam behaard zijn, net als Blanke Terranen). Af en toe vroeg men mij hoe ik aan die gebroken neus kwam. Ik heb een platte neus; Getheense neuzen zijn vooruitstekend en smal, met nauwe neusgaten, goed aangepast aan het inhaleren van lucht beneden het vriespunt. De persoon op het pad in Otherhord bekeek mijn neus met vriendelijke nieuwsgierigheid en antwoordde: ‘Misschien wilt u dan de Wever spreken? Hij is op de open plek, tenzij hij is uitgereden met de houtslee. Of wilt u liever eerst met een van de Celibatairen spreken?’

‘Ik weet het niet. Ik weet eigenlijk helemaal niets —’

De jongeman lachte en boog, ‘Zeer vereerd!’ zei hij. ‘Ik woon hier al drie jaar, maar ik ben er nog niet in geslaagd een noemenswaardige staat van niet-weten te bereiken.’ Hij maakte zich vrolijk, maar hij was erg vriendelijk en ik slaagde erin genoeg fragmenten Handdara bijeen te schrapen om te beseffen dat ik had staan opscheppen, precies alsof ik naar hem toe was gekomen en had gezegd: ‘Ik ben verschrikkelijk mooi…’

‘Ik bedoelde dat ik niets van de Voorspellers afweet —’

‘Benijdenswaardig!’ zei de jonge Inwoner, ‘Kijk, we moeten de verse sneeuw met onze voetafdrukken bezoedelen om ergens te komen. Mag ik u de weg wijzen naar de open plek? Ik heet Goss.’

Het was een voornaam, ‘Genry,’ zei ik; ik liet mijn ‘1’ vallen, Ik liep verder achter Goss aan de koele schaduw van het bos in. Het smalle pad veranderde vaak van richting, het kronkelde de helling op en weer omlaag; hier en daar, vlak langs het pad of tussen de stevige stammen van de hemmen, stonden de kleine, boskleurige huizen. Alles was rood en bruin, vochtig, stil, geurig en somber. Uit een van de huizen dreven vaag de zoete tonen van een Karhidische fluit. Goss liep licht en vlug, bevallig als een meisje, een paar meter voor me uit. Plotseling lichtte zijn witte hemd op en ik kwam na hem vanuit de schaduw in het volle zonlicht op een grote, groene weide.

Zes meter van ons af stond een gestalte, kaarsrecht en doodsticlass="underline" zijn scharlakenrode hieb en zijn witte hemd als een mozaiek van schitterend email tegen het groen van het hoge gras. Honderd meter achter hem stond nog een standbeeld in blauw en wit; deze gestalte bewoog zich geen seconde en keek ook niet in onze richting terwijl we met de eerste praatten. Ze oefenden zich in de Handdara discipline van Aanwezigheid, wat een soort trance is — de Handdarata die erg van negatieve termen houden, noemen het een on-trance — die te maken heeft met persoonsverlies (persoonsuitbreiding?) door middel van extreme ontvankelijkheid en bewustzijn van de zintuigen. Hoewel de techniek precies tegenovergesteld is aan de meeste mystieke technieken, is het waarschijnlijk een mystieke discipline die iets op het ervaren van Immanentie lijkt; maar ik kan omtrent geen enkele gewoonte van de Handdarata iets met zekerheid zeggen. Goss sprak tegen de gestalte in het rood. Toen hij zijn intense bewegingloosheid verbrak en naar ons keek terwijl hij langzaam naar ons toeliep, voelde ik diep ontzag voor hem. In dat middaglicht schitterde hij met een eigen glans.

Hij was even lang als ik, en slank en hij had een helder, mooi open gezicht. Toen hij me aankeek, kreeg ik plotseling de neiging hem in gedachten aan te spreken in de denktaal die ik nog niet had gebruikt sinds mijn aankomst op Winter en die ik ook niet mocht gebruiken. De neiging was sterker dan mijn zelfbeheersing. Ik sprak hem aan. Er kwam geen antwoord. Er werd geen contact gelegd. Hij bleef me recht aankijken. Na enige tijd lachte hij en zei hij met een zachte, tamelijk hoge stem: ‘U bent de Gezant, nietwaar?’

Ik stotterde en zei:’la.’

‘tk heet Faxe. We zijn zeer vereerd u te ontvangen. Wilt u enige tijd bij ons blijven in Otherhord?’

‘Graag. Ik probeer iets te weten te komen over uw methode van Voorspellen. En als er iets is dat ik u op mijn beurt kan vertellen over wat ik ben, waar ik vandaan kom —’

‘Wat u maar wilt,’ zei Faxe met een serene glimlach. ‘Het is zeer plezierig dat u de Oceaan van de Ruimte bent overgestoken en dan nog eens vijftienhonderd kilometer aan uw reis toevoegt, plus een tocht door het Kargavgebergte om ons hier te bezoeken.’

‘Ik wilde naar Otherhord vanwege de roem van zijn Voorspellingen.’

‘Dan wilt u ons misschien zien voorspellen. Of heeft u zelf een vraag?’

Zijn heldere ogen dwongen me de waarheid te zeggen. ‘Ik weet het niet,’ zei ik.

Nusuth,’ zei hij, ‘doet er niet toe… Misschien zult u als u hier een tijdje bent merken of u een vraag hebt of niet… Er zijn maar bepaalde ogenblikken waarop de Voorspellers bijeen kunnen komen, weet u, zodat u in elke geval enige dagen bij ons zou wonen.’

Dat deed ik, en het waren aangename dagen. Er was geen dagindeling, behalve voor het gemeenschappelijke werk: werk op het land, in de tuin, houthakken, onderhoud, waarvoor een beroep werd gedaan op de gasten, zoals ik, door de groep die het het hardst nodig had. Afgezien van het werk, kon er een hele dag voorbij gaan zonder dat er een woord werd gesproken; degenen waarmee ik het meest praatte waren de jonge Goss en Faxe, de Wever, wiens buitengewone karakter, even klaar en peilloos als een zeer heldere bron, een wezenlijke weergave was van het karakter van de hele Sterkte, ‘s Avonds kwamen we vaak bijeen in de haardkamer van een van de lage, door bomen omringde huizen; er werd gepraat en bier gedronken, en soms werd er muziek gemaakt, de krachtige muziek van Karhide, eenvoudig van melodie maar met een zeer ingewikkeld ritme, altijd ex tempore gespeeld. Op een van die avonden dansten er twee Inwoners, die zo oud waren dat ze wit haar hadden en uitgeteerde ledematen. Hun donkere ogen gingen half verborgen achter de plooien van hun buitenste ooghoeken. Ze dansten langzaam, nauwkeurig en beheerst; oog en geest werden volkomen in beslag genomen. Om Drie Uur na het eten begonnen ze te dansen. Muzikanten vielen in en hielden weer op wanneer ze wilden, behalve de drummer die geen ogenblik zijn subtiel wisselend ritme staakte. Om Zes Uur ‘s nachts, na vijf Terraanse uren dansten de twee oude dansers nog. Dit was de eerste keer dat ik het verschijnsel dothe waarnam — het vrijwillige, beheerste gebruik van wat wij ‘hysterische kracht’ noemen — en daarna was ik meer geneigd de verhalen over de Oude Mannen van de Handdara te geloven.