Выбрать главу

Het was een introvert leven, het voorzag in eigen behoeften, was rustig en vol van dat ene ‘niet-weten’ dat zo door de Handdarata wordt gewaardeerd, en gehoorzaam aan hun regel van werkeloosheid of non-interferentie. Die regel (uitgedrukt in het woord nusuth, dat ik moet vertalen met ‘doet er niet toe’) is de spil van de cultus, en ik matig me niet aan er iets van te begrijpen. Maar na een halve maand in Otherhord, begon ik Karhide beter te begrijpen. Onder de politiek, de parades en de passies vau dat land leeft een oude duisternis, passief, anarchistisch en zwijgzaam, de vruchtbare duisternis van de Handdara.

En uit die stilte rijst op onverklaarbare wijze de stem van de Voorspeller op.

De jonge Goss, die mij met veel plezier tot gids diende, vertelde me dat mijn vraag aan de Voorspellers alles kon betreffen en dat ik hem kon formuleren zoals ik wilde. ‘Hoe meer de vraag bepaald en beperkt is, hoe vastomlijnder het antwoord,’ zei hij. ‘Vaagheid lokt vaagheid uit. En op sommige vragen is natuurlijk geen antwoord te geven.’

‘En als ik nou zo’n vraag stel?’ vroeg ik. Dit verstoppertje spelen kwam me geaffecteerd, maar niet onbekend voor. Maar ik rekende niet op zijn antwoord: ‘De Wever zal hem weigeren. Niet te beantwoorden vragen zijn al herhaaldelijk de ondergang geweest van groepen Voorspellers.’

‘De ondergang?’

‘Ken je het verhaal van de Heer van Shorth, die de Voorspellers van de Sterkte Asen dwong antwoord te geven op de vraag Wat is de zin van het leven? Nou, dat was een paar duizend jaar geleden. De Voorspellers bleven zes dagen en nachten in de duisternis. Aan het eind waren alle Celibatairen katatonisch, de Zanies waren dood en de Verdor vene sloeg de Heer van Shorth dood met een steen en de Wever… Hij heette Meshe.’

‘De stichter van de Yomesh cultus?’

‘Ja,’ zei Goss en hij lachte alsof hij het een erg leuk verhaal vond, maar ik wist niet of de grap de Yomeshta betrof of mij.

Ik had besloten een ja-of-nee vraag te stellen, zodat in ieder geval duidelijk zou zijn in welke mate en soort het antwoord duister of dubbelzinnig zou zijn. Faxe bevestigde wat Goss had gezegd, dat de vraag iets kon betreffen waar de Voorspellers helemaal niets van wisten. Ik kon vragen of de hoolmoogst dit jaar goed zou zijn op het noordelijk halfrond van S, en ze zouden antwoorden, hoewel ze tot nu toe zelfs niet wisten dat er een planeet S bestond. Dat leek de zaak op het vlak van de zuivere waarschijnlijkheidsleer te brengen, samen met duizendbladstengels en opgegooide munten. Nee, zei Faxe, helemaal niet, waarschijnlijkheid had er niets mee te maken. Het hele proces was in feite precies het tegenovergestelde van waarschijnlijkheid.

‘Dan kunnen jullie gedachten lezen.’

‘Nee,’ zei Faxe met zijn serene en oprechte glimlach.

‘Misschien doen jullie het zonder te weten dat je het doet.’

‘Wat heeft dat nou voor zin? Als de vraagsteller het antwoord wist zou hij onze prijs er niet voor betalen.’ Ik koos een vraag waarop ik absoluut geen antwoord wist. Alleen de tijd kon bewijzen of de Voorspelling goed of fout was, tenzij het, zoals ik verwachtte, een van die bewonderenswaardige vakkundige voorspellingen was die op elke uitkomst van toepassing zijn. Het was geen triviale vraag; toen ik vernam dat het een zware en gevaarlijke onderneming was voor de negen Voorspellers van Otherhord, had ik mijn plan opgegeven te vragen wanneer het zou ophouden met regenen of een dergelijke kleinigheid. De vragensteller betaalde een hoge prijs — twee van mijn robijnen verdwenen in de schatkist van de Sterkte — maar degenen die antwoord gaven betaalden een hogere prijs. En toen ik Faxe goed leerde kennen, werd het niet alleen moeilijk te geloven dat hij een beroepsoplichter was, maar nog veel moeilijker om te geloven dat hij een eerlijke, zichzelf voor de gek houdende oplichter was; zijn verstand was even scherp, hard en glad als een robijn. Ik durfde hem niet in de val te laten lopen. Ik vroeg wat ik het liefst wilde weten.

Op Onnetherhad, de 18e van de maand, kwam het negental bijeen in een groot gebouw dat gewoonlijk op slot was: een hoge ruimte met een stenen vloer, koud, en vaag verlicht door een paar spleetvormige ramen en een vuur in de diepe haard aan het eind. Ze zaten in een kring op de kale stenen vloer, allen in een pij met kap; zwijgende gestalten die daar zaten als de stenen van een hunebed in de vage gloed van het vuur meters verderop. Goss en een paar andere jonge Inwoners en een arts uit het dichtstbijzijnde Domein keken zwijgend toe vanuit hun stoelen naast de haard toen ik de hal doorliep en in de kring stapte. Het wus allemaal erg informeel en erg gespannen. Een van de gestalten keek op toen ik in hun midden stapte en ik zag een vreemd gezicht, met zware, grove trekken, dat me onbeschaamd aanstaarde.

Faxe zat met gekruiste benen, doodstil, maar toch uiterst gespannen, vol van een bundelende kracht die zijn hoge, zachte stem deed knetteren als een bliksemschicht.

‘Vraag,’ zei hij.

Ik stond in de kring en stelde mijn vraag. ‘Zal deze wereld Gethen over vijf jaar lid zijn van de Oecumene van Bekende Werelden?’

Stilte. Ik stond daar, ik hing midden in een spinnenweb van stilte.

‘Kan worden beantwoord,’ zei de Wever kalm. De spanning week enigszins. De omhulde stenen schenen week te worden en bewogen een beetje; degene die zo vreemd naar me had gekeken begon tegen zijn buurman te fluisteren. Ik verliet de kring en voegde me bij de kijkers rond de haard. Twee van de Voorspellers bleven in zichzelf verzonken en spraken niet. Een van hen hief van tijd tot lijd zijn linkerhand op, sloeg tien of twintig keer snel en zuchtjes op de grond en zat dan weer doodstil. Ik had hen geen van tweeën ooit eerder gezien; zij waren de Zanies, zei Goss. Ze waren krankzinnig. Goss noemde ze ‘tijd-verdelers’, wat misschien wel schizofrenen betekent. Hoewel de psychologen van Karhide de denktaal missen, en zo als blinde chirurgen aan het werk moeten, waren ze zeer kundig met medicijnen, hypnose, shock-, temperatuur- en verscheidene mentale therapieën; ik vroeg of die twee krankzinnigen niet konden worden genezen. ‘Genezen?’ zei Goss. ‘Zou jij een zanger van zijn stem genezen?’.

Vijf anderen uit de kring waren Inwoners van Otherhord, bedreven in de Haddaradiscipline van Aanwezigheid en ook, zei Goss, zolang ze Voorspellers bleven, celibatair; ze namen geen partner in hun perioden van seksuele potentie. Een van die Celibatairen moest tijdens de Voorspelling in kemmer zijn. Ik kon hem eruit halen, nu ik had geleerd de verfijnde lichamelijke veranderingen te herkennen, een soort glans, die het eerste stadium van kemmer aangeeft.

Naast de kemmerer zat de Verdorvene. ‘Hij is met de dokter uit Spreve gekomen,’ vertelde Goss me. ‘Sommige groepen Voorspellers wekken perversie op in een gewoon persoon — door hem in de dagen voor de zitting in te spuiten met mannelijke of vrouwelijke hormonen. Het is beter een natuurlijke Verdorvene te hebben. Hij komt graag; vindt het fijn om bekend te zijn.’

Goss gebruikte het voornaamwoord dat een mannelijk dier aanduidt, niet het voornaamwoord voor een man in de mannelijke kemmerrol. Hij keek een beetje pijnlijk. Karhiders bespreken seksuele zaken zeer openlijk en ze praten met eerbied en enthousiasme over kemmer, maar over perversiteiten zijn ze zeer gesloten — tenminste tegen mij. Buitensporige verlenging van de kemmerperiode, met een blijvende onbalans naar het mannelijke of het vrouwelijke, veroorzaakt wat zij verdorvenheid noemen; het is niet zeldzaam; drie of vier procent van de volwassenen zijn lichamelijk pervers of abnormaal — normaal, volgens onze maatstaven. Ze worden niet uit de gemeenschap gestoten, maar ze worden een beetje minachtend geduld, zoals homoseksuelen in veel biseksuele gemeenschappen. Het gewone Karhidische woord voor hen betekent halfdoden. Ze zijn steriel.