Выбрать главу

‘Nee, nee. Niet meer dan je toch al doet als empaat. Denktaal is communicatie, vrijwillig gezonden en vrijwillig ontvangen.’

‘Waarom dan niet overluid gesproken?’

‘Nou, als je spreekt kan je liegen.’

‘In denktaal niet?’

‘Niet opzettelijk.’

Faxe dacht daar enige tijd over na. ‘Dat is iets dat de belangstelling zal wekken van koningen, politici en zakenlieden.’

‘Toen men pas had uitgevonden dat het geleerd kon worden, hebben zakenlieden zich heftig tegen het gebruik van denktaal verzet; ze hebben het tientallen jaren verboden.

Faxe lachte. ‘En koningen?’

‘Wij hebben geen koningen meer.’

‘Ja. Ik begrijp het… Nou, dank je, Genry. Maar mijn taak is het afleren van dingen, niet het aanleren. En ik zou liever die kundigheid die de wereld volkomen zal veranderen nog niet leren.’

‘Maar volgens je eigen voorspelling zal deze wereld toch veranderen en al binnen de vijf jaar.’

‘En ik zal meeveranderen, Genry. Maar ik verlang er niet naar.’

Het regende, de lange, fijne regen van de Getheense zomer. We wandelden onder de hemmenbomen op de hellingen boven de Sterkte, waar geen paden waren. Het grijze licht viel door de donkere takken en van de scharlakenrode naalden dropen heldere druppels. De lucht was kil maar toch zacht en vol met het geluid van de regen.

‘Faxe, dit moet je me toch eens vertellen. Jullie Handdarata hebben een gave waar mensen op alle werelden naar hebben verlangd. Jullie hebben die. Jullie kunnen de toekomst voorspellen. En toch leven jullie net als de rest van ons, het schijnt niet uit te maken-’

‘Hoe kan het iets uitmaken, Genry?’

‘Nou kijk. Neem bijvoorbeeld die rivaliteit tussen Karhide en Orgoreyn, die ruzie over de Sinothvallei. Ik heb begrepen dat Karhide van de week lelijk zijn gezicht heeft verloren. Waarom heeft Koning Argaven zijn Voorspellers niet geraadpleegd, om te vragen wat hij moest doen of welk lid van de kyorremy hij eerste minister moest maken, of iets dergelijks.’

‘De vragen zijn moeilijk te stellen.’

‘Ik zie niet in waarom. Hij zou toch gewoon kunnen vragen: wie zal mij het best dienen als eerste minister? — en het daarbij laten.’

‘Dat zou hij kunnen doen. Maar hij weet niet wat hem het best dienen kan betekenen. Het zou kunnen betekenen dat de man die hij koos de vallei aan Orgoreyn zou uitleveren of in ballingschap zou gaan of de koning zou vermoorden; het zou heel veel dingen kunnen betekenen die hij niet zou verwachten of aanvaarden.’

‘Hij zou zijn vraag zeer nauwkeurig moeten formuleren.’

‘Ja. Maar dan zouden er een heleboel vragen zijn, zie je. En zelfs de koning moet de prijs betalen.’

‘Zou hij veel moeten betalen?’

‘Zeer veel,’ zei Faxe rustig. ‘De Vrager betaalt wat hij kan opbrengen, zoals je weet. Er zijn wel eens Koningen bij Voorspellers geweest, maar niet erg vaak…’

‘En als een van de Voorspellers zelf een machtig man is?’

‘Inwoners van de Sterkte hebben geen rang of status. Ik kan naar Erhenrang worden gezonden, naar de kyorremy; nou, als ik ga, neem ik mijn status en mijn schaduw weer aan, maar met het voorspellen is het afgelopen. Als ik een vraag had terwijl ik dienst deed in de kyorremy zou ik daar naar de Sterkte Orgny gaan, mijn prijs betalen en mijn antwoord krijgen. Maar wij van de Handdara willen geen antwoorden. Het is moeilijk ze te vermijden, maar we proberen het.’

‘Faxe, ik geloof niet dat ik het begrijp.’

‘Nou, we komen hier voornamelijk naar de Sterkten om te leren welke vragen we niet moeten stellen.’

‘Maar jullie geven de Antwoorden!’

‘Begrijp je nog niet, Genry, waarom we het Voorspellen beoefenen en vervolmaken?’

‘Nee-’

‘Om de volmaakte nutteloosheid aan te tonen van het weten en het antwoorden op de verkeerde vragen.’

Daar dacht ik lange tijd over na terwijl we naast elkaar door de regen liepen onder de donkere takken van het Woud van Otherhord. Faxe’s gezicht onder de witte kap zag er kalm en vermoeid uit, het licht was gedoofd. Toch boezemde hij me nog steeds een beetje ontzag in. Als hij me aankeek met zijn heldere, vriendelijke, oprechte ogen, bekeek hij me vanuit een overlevering van dertienduizend jaar oud: een manier van denken en leven, zo oud, zo vastomlijnd, zo geïntegreerd en samenhangend, dat hij een menselijk wezen de onbewustheid, het gezag, de volkomenheid van een wild dier geeft; een groot, vreemd wezen dat je recht in je ogen kijkt vanuit zijn eeuwige heden…

‘Het onbekende,’ zei Faxes zachte stem in het woud, ‘het onvoorziene, het onbewezene, daar is het leven op gegrondvest. Het niet-weten is de grondslag van het denken. Het niet-bewijzen is de grondslag van het handelen. Als je kon bewijzen dat er geen God is, was er geen religie. Geen Handdara, geen Yomesh, geen haardgoden, niets. Maar ook als werd bewezen dat er wel een God is, zou er geen religie zijn… Vertel me eens, Genry, wat weten we eigenlijk? Wat is zeker, voorspelbaar, onvermijdelijk — het ene ding wat jij met zekerheid over jouw en mijn toekomst weet?’

‘Dat we zullen sterven.’

‘Ja. Er is eigenlijk maar één vraag waarop een antwoord kan worden gegeven, Genry, en dat antwoord kennen we al… Het enige dat het leven mogelijk maakt is voortdurende, ondraaglijke onzekerheid: niet te weten wat er nu komt.’

6. EEN MANIER OM IN ORGOREYN TE KOMEN

De kok, die altijd erg vroeg is, maakte me wakker; ik slaap vast en hij moest me wakker schudden en in mijn oor schreeuwen: ‘Word wakker, Heer Estraven, er is een bode van ‘s Konings Huis!’ Eindelijk begreep ik hem en verward door de slaap en haast, stond ik snel op en ging ik naar de deur van mijn kamer waar de boodschapper wachtte en zo begon ik, spiernaakt en dom als een pasgeboren kind, aan mijn ballingschap.

Toen ik het papier las dat de bode mij gaf, zei ik bij mezelf dat ik dit had verwacht, hoewel niet zo snel. Maar toen ik moest toezien hoe de man dat verdomde papier aan de deur van het huis nagelde, voelde ik me alsof hij de nagels in mijn ogen timmerde en ik wendde me af en stond daar verbijsterd en verloren, ontsteld door een pijn die ik niet had verwacht.

Toen die aanval voorbij was, regelde ik alles wat er moest worden gedaan, en om klokslag Negen Uur was ik het Paleis uit. Er was niets om me daar langer te houden. Ik nam mee wat ik kon. Van mijn eigendommen en spaargeld kon ik niets opnemen zonder de mensen waarmee ik werkte in gevaar te brengen en mijn beste vrienden liepen het meeste gevaar. Ik schreef aan mijn oude kemmering Ashe hoe hij bepaalde waardevolle voorwerpen te gelde kon maken voor onze zonen, maar ik vertelde hem dat hij niet moest proberen me geld te sturen, want Tibe zou de grens in de gaten laten houden. Ik kon de brief niet tekenen. Iemand opbellen stond gelijk met hem de gevangenis insturen en ik haastte me weg voor een onwetende vriend op bezoek zou komen om dan als beloning voor zijn vriendschap zijn geld en zijn vrijheid te verliezen.

Ik ging in westelijke richting op weg door de stad. Op een kruispunt stond ik stil en dacht ik: Waarom zou ik niet naar het oosten gaan, over de bergen en de vlakten, terug naar Kermland, een arme vent te voet; en zo thuiskomen in Estre waar ik was geboren, dat stenen huis op een steile bergwand: waarom zou ik niet naar huis gaan? Drie of vier maal stond ik zo stil en keek ik om. Iedere keer zag ik tussen de onverschillige gezichten in de straat er wel een dat van een spion kon zijn die mij moest volgen tot ik Erhenrang uit was, en iedere keer bedacht ik hoe dwaas het was te proberen naar huis te gaan. Kon ik mezelf net zo goed doden. Kennelijk was ik geboren voor ballingschap en de enige manier waarop ik naar huis kon terugkeren was door mijn dood. Dus ging ik naar het westen en draaide ik me niet meer om.