Выбрать главу

Toen het zwaailicht van een havenpatrouilleboot me uit de nacht oppikte als een sneeuwvlok op een beroete achtergrond, kon ik zelfs mijn ogen niet van het felle licht afwenden. Ze maakten mijn handen los van de riemen, hesen me uit de boot en legden me languit op het dek van de patrouilleboot, als een gekaakte zwartvis. Ik voelde dat ze naar me keken, maar ik kon niet verstaan wat ze zeiden, op een persoon na, de schipper aan zijn toon te oordelen; hij zei: ‘Het is nog geen Zes Uur,’ en toen weer tegen iemand anders: ‘Wat heb ik daarmee te maken? De koning heeft hem verbannen, ik volg de bevelen van de koning op en niet van zijn ondergeschikte.’ Dus nam die officier van de Kuseben Patrouille me mee, tegen de radiobevelen van Tibes mannen op de kust in en ondanks de argumenten van zijn stuurman die bang was voor vergelding. Hij bracht me over de Baai van Charisune en zette me veilig aan land in de haven van Shelt in Orgoreyn. Of hij dit uit shifgrethor deed tegen de mannen van Tibe die een ongewapend mens wilden doden, of uit vriendelijkheid, weet ik niet. Nusuth. ‘Het bewonderenswaardige is onverklaarbaar.’

Toen de kust van Orgoreyn grijs opdoemde uit de ochtendmist, kwam ik overeind, dwong ik mijn benen te bewegen en liep ik van het schip af de straten van Shelt in, maar daar ergens zakte ik weer in elkaar. Toen ik bijkwam lag ik in het Kommensale Ziekenhuis van Charisune, Kustgebied Vier, Vierentwintigste Kommensaliteit, Sennethny. Dat weet ik heel zeker, want het was overal met grote letters in gegraveerd of op geborduurd; het hoofdeind van het bed, de schemerlamp naast het bed, de metalen beker op het tafeltje naast het bed, het tafeltje zelf, de hiebs van de verpleegsters, het beddengoed en het nachthemd dat ik aanhad. Er kwam een dokter binnen die tegen me zei: ‘Waarom hebt u zich tegen dothe verzet?’

‘Ik was niet in dothe,’ zei ik. ‘Ik zat in een resonantieveld.’

‘Uw symptomen waren die van iemand die zich heeft verzet tegen de ontspanningsfase van dothe.’ Hij was een autoritaire, oude dokter, en uiteindelijk moest ik toegeven dat ik zonder precies te weten dat ik het deed, tijdens het roeien dothekracht kon hebben gebruikt om de verlamming te compenseren; toen was ik ‘s morgens tijdens de thangen fase waarin je je rustig moet houden, opgestaan en had ik gelopen en zo mezelf bijna gedood. Toen dat allemaal tot zijn tevredenheid was geregeld, vertelde hij me dat ik over een dag of twee het ziekenhuis mocht verlaten en ging hij verder naar het volgende bed. Achter hem aan kwam de Inspecteur. Achter ieder mens in Orgoreyn komt de Inspecteur.

‘Naam?’

Ik vroeg hem niet naar de zijne. Ik moest zonder schaduwen leren leven, zoals ze dat in Orgoreyn doen; me niet beledigd voelen; niet zonder reden anderen beledigen. Maar mijn landnaam gaf ik hem niet, dat gaat niemand in Orgoreyn iets aan.

‘Therem Harth? Dat is geen Orgota naam. Welke Kommensaliteit?’

‘Karhide.’

‘Dat is geen Orgota Kommensaliteit. Waar zijn uw identiteitspapieren en uw visum?’

Waar waren mijn papieren?

Ik was flink door de straten van Shelt rondgerold voordat iemand me naar het ziekenhuis had gebracht waar ik zonder papieren, bezittingen, jas, schoenen of geld was gearriveerd. Toen ik dat hoorde was mijn boosheid verdwenen en lachte ik; op de bodem van de put is er geen woede. De Inspecteur was beledigd door mijn gelach.

‘Begrijp je niet dat je een behoeftige, niet geregistreerde vreemdeling bent? Hoe ben je van plan naar Karhide terug te keren?’

‘In een kist.’

‘Het is niet toegestaan op officiële vragen ongepaste antwoorden te geven. Als je niet van plan bent naar je eigen land lerug te keren, word je naar de Vrijwillige Boerderij gestuurd, waar plaats is voor misdadig tuig, vreemdelingen en ongeregistreerde personen. In Orgoreyn is er anders geen plaats voor behoeftigen en subversieve personen. Je kan beter een verklaring afleggen dat je van plan bent binnen drie dagen naar Karhide terug te keren, andere zal ik genoodzaakt-’

‘Ik ben uit Karhide verbannen.’

De dokter die zich bij het bed naast me had omgedraaid toen hij mijn naam hoorde trok de Inspecteur opzij en mompelde iets tegen hem. De Inspecteur keek zo zuur als slecht bier en toen hij bij me terugkwam zei hij, langzaam en wrokkig: ‘Dan neem ik aan dat u mij zult verklaren dat u van plan bent een aanvraag in te dienen voor een vergunning om u definitief in de Grote Kommensaliteit van Orgoreyn te mogen vestigen, op voorwaarde dat u zich nuttig zult maken en blijven maken als zelfstandig lid van een Kommensaliteit of Stad?’

Ik zei: ‘Ja.’ Met dat woord definitief, een uiterst ontnuchterend woord, was alle lol eraf.

Na vijf dagen werd me toegestaan me definitief te vestigen, op voorwaarde dat ik me liet inschrijven in de Stad Mishnory (wat ik had verzocht), en kreeg ik tijdelijke identiteitspapieren uitgereikt om naar die stad te kunnen reizen. Die vijf dagen zou ik honger hebben geleden, als de oude dokter me niet in het ziekenhuis had gehouden. Hij vond het leuk een Eerste Minister van Karhide onder zijn hoede te hebben, en de Eerste Minister was dankbaar.

Ik verdiende mijn reis naar Mishnory als landbootsjouwer op een karavaan met verse vis uit Shelt. Een snelle, stinkende tocht die eindigde op de grote Markt van Zuid Mishnory, waar ik al spoedig werk vond in de koelhuizen. In de zomer is er op zulke plaatsen altijd werk te vinden, met het laden, verpakken, wegzetten en inschepen van bederfelijke goederen. Ik had meestal vis onder handen en ik woonde in een eiland bij de Markt met mijn collega’s uit het koelhuis; Viseiland noemden ze het; het stonk naar ons. Maar ik vond het een prettige baan omdat ik dan het grootste deel van de dag in het gekoelde pakhuis was.

Mishnory is in de zomer net een turks bad. De heuvels sluiten het in als een muur; de rivier kookt; de mensen zweten. In de maand Ockre waren er tien dagen en nachten dat de temperatuur niet onder de zestien graden kwam en één dag werd het zelfs 51° C. Als ik aan het eind van de dag uit mijn koude, vissige schuilplaats die hoogoven werd ingedreven, wankelde ik een paar kilometer naar de Kundererkade, waar bomen zijn en waar je de grote rivier kunt zien, hoewel je er niet bij kunt komen. Daar hing ik tot ‘s avonds laat rond en dan keerde ik eindelijk door de woeste, benauwde nacht terug naar Viseiland. In mijn deel van Mishnory gooiden ze de straatverlichting kapot om hun daden in het duister te volbrengen. Maar de auto’s van de Inspecteurs reden altijd loerend met hun schijnwerpers door die donkere straten rond; ze ontnamen de arme mensen hun eigen privacy, de nacht.

In de maand Kus werd de nieuwe Vreemdelingen Registratiewet van kracht, een zet in het schaduwgevecht met Karhide, waardoor mijn papieren waardeloos werden en ik mijn baan kwijtraakte. En weer ging er een halve maand verloren met wachten in de wachtkamers van een eindeloos aantal Inspecteurs. Mijn kameraden van het werk leenden me geld en stalen vis om te eten, zodat ik weer was ingeschreven voor ik van honger omkwam; maar ik had mijn les geleerd. Ik mocht die harde loyale mensen wel, maar ze leefden in een val waar geen ontkomen aan was, en ik had werk te doen bij mensen die ik minder graag mocht. Ik voerde de telefoongesprekken die ik nu al drie maanden had uitgesteld.