Toen werd ik vreselijk kwaad en ik moest naar het ijsmes staren dat vlak naast me lag en niet naar hem kijken en niets zeggen tot ik mijn woede de baas was. Gelukkig had ik nog maar weinig energie en ik zei bij mezelf dat hij een vreemdeling was, die niets wist, misbruikt en bang was. Zo kon ik het eindelijk rechtvaardigen en zei ik: ‘Ik vind dat het gedeeltelijk mijn schuld is dat u in Orgoreyn terecht bent gekomen en zo op de Pulefen Boerderij. Ik probeer mijn fout goed te maken.’
‘U had niets met mijn komst naar Orgoreyn te maken.’
‘Meneer Ai, we hebben dezelfde gebeurtenissen waargenomen met verschillende ogen; ik nam ten onrechte aan dat we hetzelfde zouden zien. Laat me terugkeren naar de afgelopen lente. Ongeveer een halve maand voor de Plechtigheid van de Sluitsteen begon ik Koning Argaven aan te sporen te wachten en nog geen besluit omtrent uw missie te nemen. De audiëntie stond al vast, en het leek me het beste die gewoon plaats te laten vinden zonder enig resultaat ervan te verwachten. Ik dacht dat u dat allemaal begreep en daarin beging ik een fout. Ik nam teveel als vanzelfsprekend aan; ik wilde u niet voor het hoofd stoten door u raad te geven; ik dacht dat u het gevaar van Pemmer Harge rem ir Tibes plotselinge opkomst in de kyorremy wel begreep. Als Tibe een goede reden had kunnen bedenken om u te vrezen had hij u beschuldigd van steun aan een politieke groepering, en dan had Argaven, die erg gauw bang is, u waarschijnlijk laten vermoorden. Ik wilde u veilig onderaan de ladder hebben als Tibe bovenaan de macht had. Maar het kwam zo uit dat ik tegelijk met u omlaagstortte. Dat had ik wel verwacht, maar ik wist niet dat het precies die nacht zou gebeuren dat we samen hebben gepraat; maar niemand blijft lang aan als Argavens Eerste Minister. Toen ik mijn verbanningsbevel had ontvangen kon ik niet meer met u in contact treden omdat ik u anders met mijn ongenade zou besmetten en zo het gevaar waarin u verkeerde zou vergroten. Ik kwam hier naar Orgoreyn. Ik probeerde u te suggereren dat u ook naar Orgoreyn moest gaan. Ik drong er bij de leden van de Drieëndertig die ik het minst wantrouwde op aan dat ze u een visum gaven; u zou het niet hebben gekregen zonder hun bemoeienis. Ze zagen, en ik moedigde dat in hen aan, in u een manier om aan de macht te komen, een manier om te ontkomen aan de toenemende rivaliteit met Karhide en terug te keren naar het herstel van de vrije handel, misschien zelfs een kans om de greep van de Sarf te doorbreken. Maar ze zijn veel te voorzichtig, te bang om te handelen. Inplaats van uw bestaan te openbaren, verstoppen ze u en lieten zo hun kans voorbijgaan en verkochten u toen aan de Sarf om hun eigen huid te redden. Ik rekende teveel op ze, en daarom is liet mijn fout.’
‘Maar met welk doel — al dit geïntrigeer, dit verstoppertje spelen en macht verwerven en plannen smeden — waarvoor diende dit alles, Estraven? Wat wilde u bereiken?’
‘Ik wilde bereiken wat u wilt bereiken. Een verbond van mijn wereld met uw werelden. Wat dacht u anders?’
We staarden elkaar over de gloeiende kachel aan als een paar houten poppen.
‘U bedoelt zelfs als Orgoreyn het verbond had gesloten —?’
‘Zelfs als het Orgoreyn was. Karhide zou spoedig gevolgd zijn. Dacht u dat ik shifgrethor zou spelen als er zoveel op het spel staat voor ons allemaal, voor al mijn medemensen? Wat doet het ertoe welk land het eerst ontwaakt, als we maar ontwaken!’
‘Hoe kan ik verdomme iets geloven van wat u zegt!’ barstte hij uit. Lichamelijke zwakte deed zijn verontwaardiging jankerig en gekwetst klinken. ‘Als dat allemaal waar is had u dat wel eens eerder kunnen uitleggen, vorig voorjaar, dan had u ons allebei het tochtje naar Pulefen bespaard. Uw pogingen te mijner gunste —’
‘Zijn mislukt. En hebben u pijn, schande en gevaar gebracht. Ik weet het. Maar als ik had geprobeerd om uwentwil Tibe te bestrijden, zou u nou niet hier zijn, maar in een graf in Erhenrang. En nu zijn er tenminste een paar mensen in Karhide en een paar in Orgoreyn die uw verhaal geloven omdat ze naar me hebben geluisterd. Zij kunnen u nog steeds van dienst zijn. Mijn grootste vergissing was, zoals ik al zei, dat ik niet duidelijk tegen u ben geweest. Ik ben dat niet gewend. Ik ben er niet aan gewend om raad of schuld te geven of te nemen.’
‘Ik wilde niet onrechtvaardig zijn, Estraven —’
‘Toch bent u dat wel. Het is vreemd. Ik ben de enige mens op Gethen die u volkomen heeft vertrouwd en ik ben de enige mens op Gethen die u hebt geweigerd te vertrouwen.’
Hij legde zijn hoofd in zijn handen. Eindelijk zei hij: ‘Het spijt me, Estraven.’ Het was tegelijk een erkenning en een verontschuldiging.
‘Het is nu eenmaal zo,’ zei ik, ‘dat u niet kunt of wilt geloven dat ik in u geloof.’ Ik stond op, want ik kreeg kramp in mijn benen en merkte dat ik trilde van woede en vermoeidheid. ‘Leer me uw denktaal,’ zei ik en ik probeerde gewoon te praten, zonder boosheid, ‘uw taal zonder leugens. Leer me die en vraag me dan waarom ik deed wat ik heb gedaan.’
‘Dat zou ik graag willen, Estraven.’
15. NAAR HET IJS
Ik werd wakker. Tot nu toe was het vreemd en ongeloofwaardig geweest om wakker te worden in een schemerige kegel van warmte en mijn verstand te horen vertellen dat het een tent was waarin ik lag, levend, dat ik niet meer op de Pulefen Boerderij was. Dit keer voelde ik me niet vreemd bij het ontwaken, maar voelde ik me dankbaar en vredig. Ik ging zitten, gaapte en probeerde mijn warrige haardos glad te strijken met mijn vingers. Ik keek naar Estraven die vast in slaap op zijn slaapzak lag, een paar decimeter van me af. Hij had alleen zijn broek aan; hij had het warm. Zijn donkere, geheimzinnige gezicht lag open voor het licht en voor mijn blik. Estraven zag er slapend een beetje dom uit, net als ieder ander die slaapt: een rond, sterk gezicht, ontspannen en kalm, met kleine zweetdruppeltjes op de bovenlip en boven de zware wenkbrauwen. Ik herinnerde me hoe hij had staan zweten op het plankier in Erhenrang in de overmaat aan vertoon en zonlicht. Ik zag hem nu weerloos en halfnaakt in het koude licht en voor het eerst zag ik hem zoals hij was.
Hij werd laat en langzaam wakker. Eindelijk wankelde hij gapend overeind, trok zijn hemd aan, stak zijn hoofd naar buiten om het weer te beoordelen en vroeg me toen of ik een kom orsh wilde. Toen hij merkte dat ik rond had gekropen en zelf een pot van het spul had gebrouwen met liet water dat hij gisteravond als ijs in een pan op de kachel had gezet, nam hij een kopje van me aan, bedankte me stijfjes en ging zitten om het op te drinken.
‘Waar gaan we nu heen, Estraven?’
‘Dat hangt ervan af waar u heen wilt, meneer Ai. En op welke manier u kunt reizen.’
‘Wat is de snelste weg om Orgoreyn uit te komen?’
‘Naar het westen, naar de kust, ongeveer vijftig kilometer.’
‘En wat dan?’
‘De havens zullen daar bijna of helemaal zijn dichtgevroren. In ieder geval maken de schepen ‘s winters geen verre tochten. Het zou een kwestie zijn van ergens in het geheim op het volgend voorjaar te wachten, wanneer de grote handelsschepen naar Sith en Perunter vertrekken. Als het handelsembargo aanhoudt gaan er geen schepen naar Karhide. We zouden voor onze passage kunnen werken op een handelsschuit. Ongelukkigerwijs heb ik geen geld meer.’
‘Is er een andere mogelijkheid?’
‘Naar Karhide, over land.’
‘Hoever is dat — vijftienhonderd kilometer?’
‘Ja, over de weg. Maar we kunnen niet over de weg gaan. We zouden niet eens langs de eerste Inspecteur komen. De enige manier zou zijn naar het Noorden door de bergen, naar het oosten over de Gobrin en dan bij de Guthenbaai naar de grens.’
‘Over de Gobrin — de IJsvlakte bedoelt u?’
Hij knikte. ‘Dat is toch in de winter niet te doen?’
‘Ik denk het wel; met een beetje geluk, zoals alle wintertochten. In één opzicht is het beter om in de winter een ijsvlakte over te steken. Weet u, het goede weer heeft de neiging boven de grote ijsvlakten te blijven hangen, waar het ijs de hitte van de zon weerkaatst; de buien worden naar de rand gedreven. Vandaar de legenden over het Hart van de Sneeuwstorm. Dat zou in ons voordeel kunnen zijn. Weinig anders.’