Выбрать главу

Hier en daar rezen uit de dalen vol keistenen en uit de klippen en bochten en massieven van de rand van de grote ijsvlakte zwarte richels omhoog; uit de vlakte steeg een groot massief op tot aan de hoogte van de toppen waar we tussen stonden, en uit zijn zijkant dreven zware, kilometers lange rookslierten. Verderop waren er nog meer: pieken, torens, zwarte hoogovens op de gletsjer. Rook pufte uit vurige monden in het ijs.

Estraven stond daar naast me in het leidsel naar die geweldige en onbeschrijfelijke woestenij te kijken. ‘Ik ben blij dat ik dit heb mogen beleven,’ zei hij.

Ik voelde me net als hij. Het is goed om een einddoel te hebben waarheen je reist, maar aan het eind is alleen de reis nog belangrijk.

Hier op deze noordelijke hellingen had het niet geregend. De sneeuwvelden strekten zich uit van de pas naar de morenendalen. We borgen de wielen op, pakten de glijders uil, bonden onze ski’s onder en vertrokken — omlaag naar het noorden, vooruit, naar de zwijgende uitgestrektheid van vuur en ijs die met reusachtige letters van zwart en wit DOOD, DOOD, over het continent had geschreven. De slee was zo licht als een veertje en we lachten van plezier.

16. TUSSEN DE DRUMNER EN DE DREMEGOLE

Odyrny Thern. Ai vraagt vanuit zijn slaapzak: ‘Wat schrijf je daar, Harth?’

‘Een verslag.’

Hij lachte een beetje. ‘Ik zou eigenlijk een journaal moeten bijhouden voor de archieven van de Oecumene, maar ik houd het niet vol zonder een spraakschrijver.’ Ik leg uit dat mijn aantekeningen zijn bedoeld voor mijn familie in Estre, en dat zij ze, als ze dat willen, in de Geschiedenis van het Domein kunnen opnemen; hierdoor denk ik aan mijn Haard en aan mijn zoon, ik probeer weer aan iets anders te denken en vraag: ‘Je ouder, je ouders bedoel ik, leven die nog —?’

‘Nee,’ zegt Ai. ‘Ze zijn al zeventig jaar dood.’

Dat verbaasde me. Ai was nog geen dertig jaar oud. ‘Zijn jullie jaren korter dan die van ons?’

‘Nee. O, ik begrijp het. Ik heb verschillende tijdsprongen gemaakt. Twintig jaar van de Aarde naar Hain-Davenant, vandaar vijftig naar Ollul, en van Ollul naar hier zeventien. Ik ben nog maar zeven jaar van de Aarde weg, maar ik ben daar honderdtwintig jaar geleden geboren.’

Lang geleden, in Erhenrang had hij me uitgelegd hoe de tijd wordt verkort in de schepen die bijna net zo snel als het licht tussen de sterren gaan, maar dat feit had ik niet afgemeten naast een mensenleven, of aan de levens die hij op zijn eigen wereld achterliet. Terwijl hij een paar uur beleefde in een van die onvoorstelbare schepen die van de ene planeet naar de andere gaan, werd iedereen die hij thuis had achtergelaten oud, en stierf, en hun kinderen werden oud… Eindelijk zei ik: ‘Ik dacht dat ik een banneling was.’

‘Jij om mijnentwil, ik om de jouwe,’ zei hij en hij lachte weer, een klein vrolijk geluid in de drukkende stilte. De afgelopen drie dagen nadat we de pas waren overgestoken hebben we veel zwaar werk moeten doen zonder enig resultaat, maar Ai is niet langer terneergeslagen en ook niet al te hoopvol; en hij heeft meer geduld met me. Misschien heeft hij nu al het gif uitgezweet. Of misschien hebben we geleerd samen een slee te trekken.

Vandaag hebben we de hele dag gedaan over de afdaling van de basaltpiek die we gister hadden beklommen. Vanuit het dal leek het een goede toegang tot de IJsvlakte, maar naarmate we hoger kwamen ontmoetten we steeds meer steenslag en gladde rotswand en werd de helling steeds steiler totdat we er zelfs zonder slee niet tegenop zouden kunnen. Vanavond zijn we weer aan de voet in de morenen, de steenvallei. Er groeit hier niets. Rotsen, kiezels, keistenen, klei en modder. Vijftig of honderd jaar geleden is er een tong van de gletsjer over deze helling getrokken die de botten van de planeet open en bloot achterliet; zonder enig vlees van aarde of gras. Hier en daar braken schoorstenen een zware, gele mist uit die laag over de grond kruipt. Het is elf graden onder nul, windstil en bewolkt. Ik hoop dat er geen zware sneeuw valt voor we het moeilijke terrein hebben overgestoken tussen hier en de gletsjertong een paar kilometer naar het westen, die we vanaf de piek hebben gezien. Het lijkt op een brede ijsrivier die van de vlakte omlaag loopt tussen twee bergen, vulkanen met allebei een muts van stoom en rook. Als we erop kunnen komen via de dichtstbijzijnde vulkaan, kunnen we misschien langs die weg op de ijsvlakte komen. Oostelijk van ons loopt een kleinere gletsjer omlaag naar een bevroren meer, maar die loopt in een bocht en zelfs van hieruit zijn de diepe kloven erin zichtbaar; voor ons, met onze bepakking, is hij onbegaanbaar. We besloten de gletsjer tussen de vulkanen te proberen, hoewel we door naar het westen te trekken minstens een afstand van twee dagen naar ons einddoel kwijt zijn, één om naar het westen te trekken en één om de afstand weer in te halen.

Opposthe Thern. Het sneeuwt neserem (fijne sneeuw met matige wind; een lichte sneeuwstorm). Hierin valt niet te reizen. We hebben allebei de hele dag geslapen. We zijn nu al bijna een halve maand onderweg, de slaap doet ons goed.

Ottormenbod Thern. Het sneeuwt neserem. Genoeg slaap. Ai leerde me een Terraans spel dat op vierkanten wordt gespeeld met kleine stenen. Het heet go, een uitstekend en ingewikkeld spel. Zoals hij al opmerkte zijn er hier genoeg stenen om go mee te spelen.

Hij verdraagt de kou aardig en als moed alleen genoeg was, zou hij hem weerstaan als een sneeuwstorm. Het is vreemd hem ingepakt te zien in hieb en jas en muts, als de temperatuur niet lager dan 17° C onder nul is; maar als we de slee trekken en de zon schijnt of de wind is niet al te snijdend doet hij al gauw zijn jas uit en zweet hij als een van ons. Wat betreft de verwarming van de tent hebben we een compromis moeten sluiten. Hij zou het te warm maken, ik te koud. En het gemak van de een is de longontsteking van de ander. We houden het er net tussenin, en hij bibbert als hij buiten zijn slaapzak ligt en ik stik als ik erin lig; maar als we de afstand die we samen hebben afgelegd terwijl we de tent deelden in aanmerking nemen, gaat het allemaal best tussen ons.

Getheny Thanern. Na de sneeuwstorm is het helder, wind is gaan liggen, thermometer staat de hele dag op –9° C. We hebben de tent opgezet onderaan de westelijke helling van de dichtstbijzijnde vulkaan: de Dremegole, volgens mijn kaart van Orgoreyn. Zijn makker aan de andere kant van de ijsrivier heet Drumner. Het is een slechte kaart; in het westen is een piek zichtbaar die er helemaal niet opstaat, en de verhoudingen zijn helemaal verkeerd. De Orgota komen kennelijk niet vaak in de Vuurbergen. Er valt daar ook weinig te zoeken, behalve een groots landschap. Vandaag hebben we zeventien en een halve kilometer afgelegd, zwaar werk: alles rotsen. Ai slaapt al. Ik heb de pees van mijn enkel beschadigd door als een dwaas te gaan rukken toen ik tussen twee keien vastzat en ik heb verder de hele middag gestrompeld. Een nacht rust zal het wel genezen. Morgen moeten we op de gletsjer komen.

Onze voedselvoorraad schijnt angstwekkend te zijn geslonken, maar dat komt doordat we de omvangrijke levensmiddelen eerst hebben opgegeten. We hadden tussen de veertig en de vijftig kilo grof voedsel, de helft daarvan de vracht die ik in Turuf had gestolen; daarvan zijn nu zevenentwintig kilo op, na vijftien dagen reizen. Ik ben begonnen met een pond gichy-michy per dag, zodat we twee zakken kadikkiemen, wat suiker en een kist gedroogde visvlokken over hebben voor wat variatie. Ik ben blij dat we van die zware rommel uit Turuf af zijn. De slee trekt lichter.