Выбрать главу

‘Jouw ras is ontzettend alleen op zijn wereld. Geen enkele nadere zoogdiersoort. Geen andere tweeslachtige soort. Zelfs geen dieren die intelligent genoeg zijn om te temmen en als huisdieren te houden. Deze uniekheid moet jullie gedachtenwereld wel bepalen. Nu bedoel ik niet alleen wetenschappelijk denken, hoewel jullie buitengewoon goed kunnen veronderstellen — het is zeer bijzonder dat jullie enig idee van evolutie hebben bereikt, met het oog op die onoverbrugbare kloof tussen julliezelf en de lagere diersoorten. Maar filosofisch, gevoelsmatig: om helemaal alleen te staan op zo’n vijandige wereld: dat moet je hele levensbeschouwing beïnvloeden.’

‘De Yomeshta zouden zeggen dat juist in het unieke van de mens zijn goddelijkheid ligt.’

‘Heren der Aarde, ja. Andere godsdiensten op andere werelden hebben diezelfde gevolgtrekking gemaakt. Dat zijn meestal godsdiensten uit dynamische, strijdlustige, ecologieverstorende culturen. Orgoreyn past op zijn manier wel in dat patroon; het lijkt er tenminste op dat ze erop uit zijn de dingen naar hun hand te zetten. Wat zeggen de Handdarata?’

‘Tja, de Handdara heeft… zoals je weet, geen stellingen, geen dogma’s… Misschien zijn zij zich wel minder bewust van de kloof tussen mens en dier, omdat ze zich meer bezighouden met de overeenkomsten, de verbindingen, het geheel waarvan al het leven een onderdeel is.’ De hele dag al had ik de liefde van Tormer in mijn hoofd, en ik sprak de woorden:

Licht is duisters linkerhand en duister de rechter van licht. Twee zijn één, leven en dood, die liggen tesamen; geliefden in kemmer, als handen ineen geslagen, als het doel en de weg.

Mijn stem trilde toen ik die verzen uitsprak, want terwijl ik ze zei, herinnerde ik me dat mijn broer diezelfde woorden had gebruikt in de brief die hij me vlak voor zijn dood schreef.

Ai peinsde en zei na enige tijd: ‘Jullie zijn afgezonderd en onverdeeld. Misschien zijn jullie net zo bezeten van eenheid als wij van dualisme.’

‘Wij zijn ook dualisten. Tweevoudigheid is noodzakelijk, nietwaar? Zolang je jezelf hebt en de ander.’

‘Ik en Gij,’ zei hij. ‘Ja, het gaat zelfs verder dan seks…’

‘Vertel me eens, hoe onderscheidt de andere sekse van jouw ras zich van de jouwe?’

Hij keek verbaasd en in feite was ik zelf ook tamelijk verbaasd over mijn vraag; kemmer roept nou eenmaal dergelijke spontane zaken op. We waren ons allebei erg van onszelf bewust. ‘Daar heb ik nooit bij stilgestaan,’ zei hij. ‘Jij hebt nog nooit een vrouw gezien.’

Hij gebruikte het woord uit zijn Terraanse taal, dat ik kende.

‘Ik heb ze op plaatjes gezien. De vrouwen zagen eruit als zwangere Gethenen, maar dan met grotere borsten. Verschillen ze veel van jouw geslacht wat geestelijk gedrag betreft? Zijn ze als het ware een andere soort?’

‘Nee. Ja. Nee, natuurlijk niet, niet echt. Maar het verschil is erg belangrijk. Ik geloof dat het belangrijkste feit, de zwaarst wegende factor in iemands leven, is of hij als man of als vrouw wordt geboren. In de meeste gemeenschappen bepaalt dat je verwachtingen, je bezigheden, je levensbeschouwing, je ethische opvattingen, je gedrag — bijna alles. Woordenschat. Idioom. Kleding. Zelfs voedsel. Vrouwen-vrouwen hebben de neiging minder te eten. Het is ontzettend moeilijk de aangeboren verschillen van de aangeleerde te onderscheiden. Zelfs waar vrouwen gelijkelijk deelnemen aan de maatschappij, zijn zij toch degenen die alle kinderen ter wereld brengen, en dus hebben ze ook het grootste aandeel in de opvoeding…’

‘Is gelijkheid dan niet overal gebruikelijk? Zijn ze geestelijk minderwaardig?’

‘Dat weet ik niet Ze brengen niet vaak wiskundigen voort, componisten, of uitvinders of abstracte denkers. Maar dat komt niet doordat ze dom zijn. Lichamelijk zijn ze minder gespierd, maar wat taaier dan mannen. Geestelijk —’

Nadat hij lange tijd naar de gloeiende kachel had zitten staren schudde hij zijn hoofd. ‘Harth,’ zei hij, ‘ik kan je niet vertellen wat een vrouw is. Ik heb er nooit abstract over nagedacht, weet je, en — God! — zo langzamerhand weet ik het bijna niet meer. Ik ben hier al twee jaar… Jij begrijpt dat niet. In zekere zin zijn vrouwen me vreemder dan jij. Met jou heb ik tenminste één geslacht gemeen…’

Hij wendde zich af en lachte, treurig en gespannen. Mijn eigen gevoelens waren ook nogal ingewikkeld en we lieten het onderwerp verder maar rusten.

Yrny Thanern. Vandaag negenentwintig kilometer, oostnoordoost volgens het kompas, op ski’s. Na het eerste uur raakten we de richels en de spleten kwijt. We deden samen liet leidsel om, ik in het begin nog met de sonde, maar die is niet meer nodig: er ligt bijna een meter oude sneeuw over de massieve ijslaag, en op de oude sneeuw ligt een flink aantal centimeters stevige, tamelijk verse sneeuw met een goed oppervlak. Noch wij, noch de slee zakten erin weg en de slee trok zo licht dat het bijna niet te geloven was dat we nog steeds een kilo of veertig de man trokken. Gedurende de middag trokken we om beurten, wat makkelijk kan op deze geweldige onderlaag. Het is jammer dat al het zware werk tegen de hellingen en over de rotsen met de zware vracht moest gebeuren. Nu is de vracht erg licht. Veel te licht: ik merk dat ik me vaak zorgen maak over het voedsel. We eten etherisch zegt Ai. De hele dag trokken we licht en vlug over het vlakke ijs, spierwit onder een grijsblauwe lucht die alleen werd gebroken door de paar zwarte nunataktoppen, nu ver achter ons en een donkere veeg, de adem van de Drumner. Anders niet: de omfloerste zon en het ijs.

17. EEN ORGOTA SCHEPPINGSLEGENDE

Deze legende is ontstaan in de prehistorie; hij is in vele vormen opgetekend. Deze zeer primitieve vorm is afkomstig van een geschreven pre-Yomesh tekst, gevonden in de Rotsschrijn van Isenpeth in het Gobrin Achterland.

In den beginne was er niets dan ijs en zon. In vele jaren smolt de zonneschijn een grote kloof in het ijs. In de wanden van de kloof zaten grote gestalten van ijs en hij had geen bodem. Druppels water smolten van de ijsgestalten in de wanden van de kloof en vielen omlaag en omlaag. Een van de ijsgestalten zei: ‘Ik bloed.’ Een andere ijsgestalte zei: ‘Ik ween.’ Een derde zei: ‘Ik zweet.’

De IJsgestalten klommen uit de kloof omhoog en stonden op de ijsvlakte. Hij die zei: ‘Ik bloed,’ hij reikte naar de zon en haalde handenvol drek uit de ingewanden van de zon en met die mest maakte hij de heuvels en de dalen van de aarde. Hij die zei: ‘Ik ween,’ hij ademde op het ijs en van het smeltwater maakte hij de zeeën en de rivieren. Hij die zei: ‘Ik zweet,’ hij verzamelde aarde en zeewater en daarmee maakte hij bomen, planten, kruiden en veldgewassen, dieren en mensen. De planten groeiden in de aarde en in de zee, de dieren liepen op het land en zwommen in de zee, maar de mensen werden niet wakker. Er waren er negenendertig. Ze sliepen op het ijs, en wilden zich niet verroeren.

Toen knielden de drie ijsgestalten neer en ze gingen zitten met opgetrokken knieën en ze lieten zich door de zon smelten. Ze smolten als melk en de melk liep in de monden van de slapers en de slapers ontwaakten. Die melk wordt alleen door mensenkinderen gedronken en zonder die melk komen ze niet tot leven.

De eerste die wakker werd was Edondurath. Hij was zo lang dat als hij rechtop stond zijn hoofd de hemel spleet en de sneeuw omlaag viel. Hij zag de anderen bewegen en ontwaken en hij werd bang toen ze begonnen te bewegen, dus doodde hij de een na de ander met een vuistslag. Hij doodde er zesendertig. Maar een van hen, de op een na laatste, rende weg. Haharath heette hij. Hij rende weg over de ijsvlakte en over het land van de wereld. Edondurath rende achter hem aan en haalde hem eindelijk in en sloeg hem dood. Haharath stierf. Toen keerde Edondurath terug naar de Geboorteplaats op de Gobrin IJsvlakte waar de lichamen van de anderen lagen, maar de laatste was verdwenen; hij was ontsnapt toen Edondurath Haharath achtervolgde.