Выбрать главу

Maar hij was al weg, de heuvel af: een geweldig snel skiër en dit keer hield hij zich niet in voor mij. Hij schoot weg in een lange bocht tussen de schaduwen in de sneeuw. Hij rende van me weg, regelrecht in de geweren van de grenswachten. Ik geloof dat ze waarschuwingen riepen of hem bevalen stil te staan en ergens ging een licht aan, maar ik ben er niet zeker van; in ieder geval stopte hij niet, maar hij flitste verder naar het hek en ze schoten hem neer voor hij het kon bereiken. Ze gebruikten geen resonantiepistolen maar roofgeweren, die antieke wapens die in één schot een groot aantal metalen projectielen afvuren. Ze schoten om te doden. Hij was stervende toen ik bij hem kwam. Hij lag languit in een verwrongen houding, een heel eind van zijn ski’s die uit de sneeuw omhoog staken. Zijn borst was half weggeschoten. Ik nam zijn hoofd in mijn armen en praatte tegen hem, maar hij antwoordde niet; slechts op één manier beantwoordde hij mijn liefde voor hem, toen hij vanuit de stille chaos en verwarring van zijn geest terwijl hij zijn bewustzijn verloor, één keer duidelijk in de denktaal ‘Arek!’ riep. Toen niets meer. Ik zat op mijn knieën in de sneeuw en hield hem in mijn armen terwijl hij stierf. Dat stonden ze me toe. Toen moest ik opstaan en brachten ze mij naar de ene kant en hem naar de andere; ik naar de gevangenis, hij naar de duisternis.

20. EEN DWAZE ONDERNEMING

Ergens in de aantekeningen die Estraven op onze tocht over het Gobrin IJs maakte, vraagt hij zich af waarom zijn metgezel zich schaamt om te huilen. Ik zou hem zelfs toen hebben kunnen vertellen dat het niet zozeer schaamte was als angst. Nu trok ik verder door de Sinothvallei, door de avond van zijn dood, naar het koude land dat achter de angst ligt. Daar merkte ik dat je kunt huilen zoveel je wilt, maar dat het niet helpt.

Ze namen me mee terug naar Sassinoth en sloten me op, omdat ik in gezelschap was geweest van een vogelvrije en misschien ook omdat ze niet wisten wat ze anders met me aanmoesten. Van het begin af aan, zelfs voor er officiële orders uit Karhide kwamen, werd ik goed behandeld. Mijn Karhidische gevangenis was een gemeubileerde kamer in de Toren van de Uitverkoren Heren van Sassinoth; ik had een haardvuur, een radio en per dag vijf overvloedige maaltijden. Het was er niet comfortabel. Het bed was hard, de dekens dun, de vloer kaal en de lucht was koud — net als elke andere kamer in Karhide. Maar ze stuurden me een dokter, wiens handen en stem me een langduriger, bruikbaarder troost verschaften dan ik ooit in Orgoreyn vond. Na zijn eerste bezoek lieten ze geloof ik de deur open. Ik herinner me dat hij openstond en dat ik wilde dat hij dicht was vanwege de kille luchtstroom uit de hal. Maar ik miste de kracht en de moed om op te staan en de deur van mijn gevangenis te sluiten.

De dokter, een ernstige, moederlijke jongeman, vertelde me vreedzaam, maar beslist: ‘U bent vijf à zes maanden lang ondervoed en overwerkt geweest. U hebt uzelf opgebruikt. Er is niets meer over. U moet liggen en rusten. Liggen als de rivieren die ‘s winters dichtvriezen in de dalen. Lig stil. Wacht.’

Maar als ik sliep was ik altijd in de vrachtwagen, bijeengekropen met de anderen, allemaal op één na. Eén lag er helemaal alleen tegen de dichte deur; de koude, met een mond vol geronnen bloed. Hij was de verrader. Hij was alleen weggegaan, had ons verlaten, had mij verlaten. Ik werd dan woedend wakker, een machteloze, bibberige woede die overging in machteloze tranen.

Ik moet tamelijk ziek zijn geweest, want ik herinner me dat ik hoge koortsen had en de dokter is een nacht bij me gebleven, of misschien wel meer. Ik herinner me die nachten niet meer, maar ik herinner me wel dat ik de klagende, jankerige toon van mijn eigen stem hoorde toen ik tegen hem zei: ‘Hij kon nog stoppen. Hij zag de wachters. Hij holde zo de geweren tegemoet.’

De jonge arts zei een tijdje niets. ‘Je bedoelt toch niet dat hij zelfmoord pleegde?’

‘Misschien —’

‘Dat is een bitter ding om van een vriend te zeggen. En ik wil het niet geloven van Harth rem ir Estraven.’

Toen ik die woorden uitsprak dacht ik niet aan de verachtelijkheid van zelfmoord voor deze mensen. Voor hen is het niet, zoals voor ons, een kwestie van kiezen. Het is het afstand doen van alle keuze, het is verraad. Voor een Karhider die onze schrift leest, ligt de misdaad van Judas niet in het feit dat hij Christus verraadde, maar in de handeling die de wanhoop bezegelt, die de kans op vergeving, waardering, op leven ontkent: zijn zelfmoord.

‘Dan noemt u hem dus niet Estraven de Verrader?’

‘En dat heb ik ook nooit gedaan. Er zijn vele mensen die die beschuldiging tegen hem nooit hebben geloofd, meneer Ai.’

Maar ik kon daar geen troost uit putten en riep in dezelfde verwarring uit: ‘Waarom schoten ze hem dan neer? Waarom is hij dan dood?’

Daar gaf hij geen antwoord op, omdat het er niet was.

Ik ben nooit officieel ondervraagd. Ze vroegen hoe ik uit de Pulefen Boerderij was ontsnapt en in Karhide was gekomen, en ze vroegen de bestemming en de strekking van het codebericht dat ik op hun radio had verzonden. Ik vertelde het hun.

Die informatie ging regelrecht naar Erhenrang, naar de koning. De kwestie van het schip werd kennelijk geheim gehouden, maar het nieuws van mijn ontsnapping uit een Orgota gevangenis, mijn tocht in de winter over het IJs, en mijn aanwezigheid in Sassinoth werd vrijuit bekend gemaakt en besproken, Estravens aandeel daarin werd door de radio niet genoemd, noch zijn dood. Toch was het bekend, Geheimhouding is in Karhide in buitengewone mate een zaak van discretie, van een overeengekomen, begrepen zwijgen — het achterwege blijven van vragen, maar geen achterwege blijven van antwoorden. De nieuwsberichten spraken alleen over de Gezant, meneer Ai, maar iedereen wist dat het Harth rem ir Estraven was die me uit de klauwen van de Orgota had gerukt en met mij over het IJs naar Karhide was getrokken om zo het verhaal van de Kommensaals dat ik afgelopen herfst in Mishnory plotseling aan hormkoorts was gestorven, te schande te maken… Estraven had de gevolgen van mijn terugkomst nauwkeurig geschat; hij had zich alleen vergist in de omvang ervan. Vanwege de vreemdeling, die in een kamer in Sassinoth ziek lag, niets deed en nergens om gaf, vielen binnen twee dagen twee regeringen. Als je zegt dat een Orgota regering valt, betekent dat natuurlijk dat de ene groep Kommensaals de andere groep Kommensaals opvolgt op de belangrijke posten van de Drieëndertig. Sommige schaduwen worden korter, andere langer, zoals ze in Karhide zeggen. De Sarfpartij die mij naar Pulefen had gestuurd, bleef zitten, ondanks het nooit eerder vertoonde, pijnlijke feit dat ze op een leugen waren betrapt, tot Argaven openbaar bekend maakte dat het Sterrenschip in Karhide werd verwacht. Die dag nam Obsles groep, de Vrijhandelspartij, de belangrijkste posities van de Drieëndertig over. Ik was ze uiteindelijk toch nog van dienst geweest, In Karhide betekent de val van een regering meestal de ongenade en de vervanging van de Eerste Minister, wat gepaard gaat met een Hergroepering van de kyorremy; hoewel moord, aftreden en oproer vaak voorkomende alternatieven zijn. Tibe deed geen poging zich te handhaven. Mijn huidige waarde in het spel van internationale shifgrethor, plus mijn daaruit voortvloeiende verdediging van Estraven, gaven mij als het ware een prestige die het zijne zo duidelijk te boven ging dat hij, zoals ik later vernam, zelfs al aftrad voor de Regering in Erhenrang wist dat ik mijn schip had gewaarschuwd. Hij had op de tip van Thessicher gehandeld, wachtte slechts tot hij bericht kreeg van Estravens dood en trad toen af. Hij nam zijn nederlaag en zijn wraak daarvoor allemaal in een klap.

Toen Argaven eenmaal volledig was ingelicht, stuurde hij me een uitnodiging, een verzoek om onmiddellijk naar Erhenrang te komen en daarbij een royale kostentoelage. De Stad Sassinoth zond, met dezelfde gulheid, haar jonge dokter met me mee, want ik was nog niet erg goed in vorm. We maakten de tocht in motorsleden. Ik herinner me slechts gedeelten van de reis; het ging vlot en zonder haast, met lange periodes van wachten tot de stampers de wegen vrij hadden, en lange nachten in herbergen. Het kan maar twee of drie dagen hebben geduurd, maar het leek een lange tocht en ik herinner me er niet veel van tot aan het ogenblik dat we door de Noorderpoort van Erhenrang de diepe straten vol sneeuw en schaduw binnengleden.