Toen voelde ik dat mijn hart zich verhardde en mijn hoofd helder werd. Ik was nergens meer, helemaal kapot. Maar nu merkte ik dat ik nog wat ongebroken kracht overhad, ondanks de vermoeidheid van de reis. Waarschijnlijk de macht der gewoonte, want hier was eindelijk een plaats die ik kende, een stad waar ik meer dan een jaar had gewoond en gewerkt. Ik kende de straten, de torens, de sombere hoven en gangen en gevels van het Paleis. Ik kende mijn taak hier. Daarom werd het me daar voor het eerst duidelijk dat ik, nu mijn vriend dood was, datgene moest klaarspelen waarvoor hij was gestorven. Ik moest de sluitsteen in de boog metselen.
Bij de Paleispoort lag er een bevel voor me, me naar een van de gasthuizen binnen de Paleismuren te begeven. Het was het Ronde Torenhuis, wat een hoge graad van shifgrethor aan het hof betekende; niet zozeer de gunst van de koning als wel zijn erkenning van een altijd al hoge rang. Daar logeerden gewoonlijk ambassadeurs van bevriende mogendheden. Het was een goed teken. Maar om er te komen moesten we langs het Rode Hoekhuis en ik keek door de smalle poort naar de kale bomen boven de vijver, grijs van het ijs, en naar het huis dat nog steeds leeg stond.
Bij de deur van de Ronde Toren werd ik opgewacht door een gestalte in een witte hieb en een rood hemd, met een zilveren keten om zijn hals: Faxe, de Voorspeller van de Sterkte Otherhord. Bij het zien van zijn vriendelijke, knappe gezicht, het eerste bekende gezicht dat ik in dagen had gezien, verzachtte een vloed van opluchting mijn vastberaden stemming. Toen Faxe mijn handen greep in de zeldzame Karhidische groet en me als vriend verwelkomde, kon ik zijn warmte enigszins beantwoorden.
Hij was voorin de herfst door zijn district, Zuidelijk Rer, afgevaardigd naar de kyorremy. De verkiezing van raadsleden uit de Inwoners van Handdara Sterkten is niet ongebruikelijk; het is echter voor een Wever niet gebruikelijk de post te aanvaarden, en ik geloof ook dat Faxe zou hebben geweigerd als hij niet zo bezorgd was geweest over Tibes regering en de richting waarin die het land dreef. Dus had hij de gouden keten van de Wever afgelegd en de zilveren van de raadsheer omgehangen; en hij had er niet lang over gedaan om van zich te laten horen, want sinds Thern was hij lid van de Hes-kyorremy of Inter-Overlegorgaan dat dienst doet als tegenwicht tegen de Eerste Minister, en het was de koning die hem op die post had benoemd. Misschien was hij wel op weg naar die hoogte waarvan Estraven, nog geen jaar geleden, was omlaaggestort. Politieke loopbanen in Karhide zijn abrupt en zonder enige zekerheid.
In de Ronde Toren, een koude, pompeuze, kleine woning, praatten Faxe en ik nog lange tijd met elkaar voor ik iemand anders moest ontvangen of voor ik een officiële verklaring moest afleggen of een officieel bezoek moest brengen. Hij keek me aan met zijn heldere ogen en vroeg: ‘Er komt dus een schip omlaag, naar de aarde; een groter schip dan waarmee jij drie jaar geleden op het eiland Horden landde. Is dat juist?’
‘Ja. Dat wil zeggen, ik heb een bericht gestuurd dat ze zich moesten klaarmaken voor de landing.’
‘Wanneer komt het?’
Toen ik besefte dat ik niet eens wist welke dag van de maand het was, begon ik te beseffen hoe slecht ik er eigenlijk aan toe was geweest de laatste tijd. Ik moest terugtellen naar de dag van Estravens dood. Toen ik berekende dat het schip nu al in een baan om de planeet op mijn bericht zou wachten, als het zich toen op de minimumafstand had bevonden, kreeg ik opnieuw een schok.
‘Ik moet met het schip communiceren. Ze wachten op instructies. Waar wil de koning ze laten landen? Het moet een tamelijk groot, onbewoond gebied zijn. Ik moet een zender hebben —’
Alles werd vlot en makkelijk geregeld. De eindeloze kronkelwegen en frustraties van mijn vroegere ervaringen met de Regering van Karhide waren weggesmolten als pakijs in een overstroomde rivier. Het rad draaide… De volgende dag zou ik een audiëntie hebben met de koning. Het had Estraven zes maanden gekost mijn eerste audiëntie te regelen. Deze tweede had hem zijn hele verdere leven gekost.
Ik was dit keer te moe om bang te zijn en ik had dingen aan mijn hoofd die belangrijker waren dan zelfbewustzijn. Ik liep de lange, rode hal door onder de stoffige vaandels en ik stond stil voor het platform met de drie open haarden, waarin drie vrolijke vuren knapperden en kraakten. De koning zat bij de middelste haard ineengedoken op een gebeeldhouwde stoel aan de tafel.
‘Ga zitten, meneer Ai.’
Ik ging tegenover Argaven zitten aan de andere kant van het vuur, en ik zag zijn gezicht in het licht van de vlammen. Hij zag er slecht en oud uit. Hij zag eruit als een vrouw die haar baby heeft verloren, als een man die zijn zoon heeft verloren.
‘Nou meneer Ai, dus uw schip gaat landen.’
‘Het zal in Athten Fen landen, Heer, zoals u heeft verzocht. Vanavond tegen Drie Uur moet het omlaag komen.’
‘En als ze de plek mislopen? Vliegt dan alles in de brand?’
‘Ze vliegen op een radiosignaal; dat is allemaal geregeld. Ze zullen de plaats niet mislopen.’
‘En met zijn hoevelen zijn zij — elf? Is dat juist?’
‘Ja. Niet genoeg om bang voor te zijn, Heer.’
Argavens handen bewogen in een niet afgemaakt gebaar. ‘Ik ben niet langer bang van u, meneer Ai.’
‘Daar ben ik blij om.’
‘U heeft mij goed gediend.’
‘Maar ik ben uw dienaar niet.’
‘Dat weet ik,’ zei hij onverschillig. Hij staarde naar het vuur en kauwde op zijn onderlip.
‘Mijn weerwortzender is waarschijnlijk in handen van de Sarf in Mishnory. Maar als het schip landt, heeft het een weerwort aan boord. Vanaf dat ogenblik zal ik, met uw welnemen, Gevolmachtigd Gezant van de Oecumene zijn, en zal ik bevoegd zijn een vriendschapsverbond met Karhide te bespreken en te tekenen. Dit alles kan via de weerwort worden geverifieerd met Hain en de verschillende Stabiliteiten.’
‘Uitstekend.’
Ik zei niets meer, want hij was er niet helemaal met zijn gedachten bij. Hij verschoof een blok in het vuur met de punt van zijn laars zodat de vonken opspatten. ‘Waarom voor de duivel hield hij me voor de gek?’ vroeg hij met zijn hoge, schelle stem, en voor het eerst keek hij me recht aan.
‘Wie?’ zei ik, terugkijkend.
‘Estraven.’
‘Hij zag erop toe dat u uzelf niet voor de gek hield. Toen u een partij begon te begunstigen die mij niet goed gezind was, bracht hij mij uit het gezicht. Hij bracht me bij u terug toen mijn terugkeer op zichzelf al voldoende was u te overreden de Boodschap van de Oecumene te aanvaarden, en de eer die daaruit voortvloeide.’
‘Waarom heeft hij me nooit over het grote schip verteld?’
‘Omdat hij dat niet wist: ik heb het tegen niemand gezegd tot ik in Orgoreyn was.’
‘Een mooi stelletje hebben jullie uitgekozen om tegen te praten, jullie tweeën. Hij heeft geprobeerd de Orgota jouw Boodschap te laten aanvaarden. Hij werkte aldoor al met hun Vrijhandelaren samen. Wil je me soms vertellen dat dat geen verraad was?’
‘Dat was het niet. Hij wist dat welk land ook als eerste een verbond sloot met de Oecumene, het andere spoedig zou volgen: wat ook het geval is: zoals ook Sith en Perunter en het Eilandenrijk zullen volgen. Tot jullie uiteindelijk een eenheid vormen. Hij hield zeer veel van zijn land, Heer, maar hij diende het niet, netzomin als hij u diende. Hij diende de heer die ik dien.’
‘De Oecumene?’ zei Argaven, verbaasd.
‘Nee. De Mensheid.’