Выбрать главу

Ik stak het Kargavgebergte over, dit keer via de laagste passen, over een weg die voortkronkelt boven de zuidelijke zeekust. Ik bracht een bezoek aan het eerste dorp waar ik had gelogeerd, toen de vissers me drie jaar geleden van het eiland Horden hadden meegenomen; het volk van die Haard ontving me, toen en nu, zonder de minste verbazing. Ik bleef een week in de grote havenstad Thather aan de monding van de rivier de Eneh en toen ging ik, voorin de zomer, te voet op weg naar Kermland. Ik liep naar het oosten en naar het zuiden door het steile, barse landschap vol kloven, groene heuvels, grote rivieren en afgelegen huizen, tot ik bij het IJsvoetmeer kwam. Toen ik op de oever naar de heuvels in het zuiden keek, zag ik een licht dat ik kende: de felle gloed, de wit oplichtende hemel, de schittering van de gletsjer die er ver achter lag. Het IJs was daar.

Estre was een erg oud dorp. De Haard en de buitengebouwen waren allemaal van grijze steen, gehouwen uit de steile bergwand waar ze tegenaan kleefden. Het was somber en erg winderig.

Ik klopte en de deur ging open. Ik zei: ‘Ik vraag de gastvrijheid van het Domein. Ik was een vriend van Therem van Estre.’

Degene die opendeed, een slanke, ernstig kijkende jongen van negentien à twintig jaar, hoorde mijn woorden zwijgend aan en liet me zwijgend binnen in de Haard. Hij nam me mee naar de badkamer, de kleedkamers en de grote keuken en toen hij erop had toegezien dat de vreemdeling was gewassen, gekleed en gevoed, liet hij me alleen in een slaapkamer die uit diepe, spleetvormige ramen uitkeek over het grijze meer en de grijze thorewouden die tussen Estre en Stok liggen. Het was een somber land, een somber huis. Het vuur loeide in de diepe haard, en verschafte als altijd meer warmte aan het oog en de geest dan aan het vlees, want de stenen vloer en de muren, de wind die buiten over de bergen en het IJs kwam aanwaaien absorbeerden de meeste warmte van de vlammen. Maar ik voelde de kou niet meer zoals vroeger, tijdens mijn eerste twee jaar op Winter; ik leefde nu al lange tijd in een koud land.

Ongeveer een uur later kwam de jongen (hij had de vlugge sierlijkheid van een meisje in zijn uiterlijk en zijn bewegingen, maar een meisje kan niet zo grimmig zwijgen als hij) me vertellen dat de Heer van Estre me wilde ontvangen als het mij behaagde. Ik volgde hem de trap af, door lange gangen waar een soort verstoppertje werd gespeeld. Kinderen schoten ons voorbij en glipten om ons heen, kleintjes gillend van opwinding, grotere die als schaduwen van deur naar deur gleden met hun hand voor hun mond om hun lach stil te houden. Een klein dikkerdje van een jaar of vijf, zes botste tegen mijn benen op, dook weg en greep de hand van mijn begeleider. ‘Sorve,’ piepte hij, terwijl hij mij met wijd opengesperde ogen aanstaarde: ‘Sorve, ik ga me verstoppen in de brouwerij —!’ En weg was hij als een ronde kiezel uit een katapult. Zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken leidde de jongeman Sorve me verder en bracht me in de Binnenste Haard van de Heer van Estre. Esvans Harth rem ir Estraven was een oud man, over de zeventig, aan zijn stoel gekluisterd door jicht in de heupen. Hij zat rechtop in een rolstoel bij het vuur. Hij had een breed gezicht, afgestompt en verweerd door de tijd als een rots in een stroomversnelling: een kalm gezicht, afschuwelijk kalm.

‘U bent de Gezant, Genry Ai?’

‘Inderdaad.’

Hij keek naar me en ik naar hem. Therem was de zoon van deze oude heer, zijn eigen vlees en bloed. Therem, de jongste zoon; Arek de oudste, die broer met wiens stem hij mij had horen spreken in de denktaal; nu allebei dood. Ik herkende niets van mijn vriend in dat verweerde, kalme, harde, oude gezicht dat mij aankeek. Ik zag er niets anders dan de zekerheid, het zekere feit van Therems dood. Het was een dwaze onderneming naar Estre te gaan, in de hoop daar enige troost te vinden. Er was hier geen troost; en waarom zou een pelgrimstocht naar de plaats waar mijn vriend zijn jeugd had doorgebracht enig verschil maken, een leegte vullen of spijt verzachten? Niets kon nu meer worden veranderd. Mijn komst naar Estre had echter nog een andere reden en daar kon ik wel iets aan doen.

‘Ik was bij uw zoon in de maanden voor zijn dood. Ik was bij hem toen hij stierf. Ik heb het journaal dut hij bijhield meegebracht. En als er iets is dat ik u kan vertellen over die dagen —’

Het gezicht van de oude man was zonder uitdrukking. Niets kon die kalmte verstoren Maar de jongeman stapte plotseling uit de schaduw in het licht tussen het raam en het vuur, en hij zei hardvochtig: ‘In Erhenrung noemen ze hem nog steeds Estraven de Verrader.’

De oude heer keek naar de jongen en toen naar mij. ‘Dit is Sorve Harth,’ zei hij, ‘kroonprins van Estre, de zoon van mijn zoon.’

Er is hier geen taboe op incest, dat wist ik maar al te goed. Alleen het eigenaardige ervan voor mij als Terraan; do schok toen ik de vlammende geest van mijn vriend in deze grimmige, woeste, provinciale jongen aantrof, maakte mij een poos sprakeloos. Toen ik sprak beefde mijn stem. ‘De koning zal het herroepen. Therem was geen verrader. Wat maakt het uit hoe dwazen hem noemen?’

De oude heer knikte langzaam en vloeiend. ‘Het maakt uit,’ zei hij.

‘Jullie zijn samen het Gobrin IJs overgestoken?’ vroeg Sorve, ‘hij en jij?’

‘Ja.’

‘Dat verhaal zou ik graag horen, mijnheer de Gezant,’ zei de oude Esvans erg kalm. Maar de jongen, Therems zoon, zei haperend: ‘Wilt u ons vertellen hoe hij stierf? — Wilt u ons vertellen over de andere werelden tussen de sterren — de andere mensen, de andere levens?’

DE GETHEENSE KALENDER EN DE KLOK

Het Jaar

Gethens omlooptijd is 8401 Terraanse Standaarduren lang, ofwel 0,96 Terraans Standaard jaar.

De omwentelingstijd is 23.08 Terraanse Uren: het Getheense jaar heeft 364 dagen.

In Karhide/Orgoreyn worden de jaren niet opeenvolgend geteld van een basisjaar tot aan het heden; het lopende jaar is het basisjaar. Iedere Nieuwjaarsdag (Getheny Them) wordt het jaar dat net voorbij is het jaar ‘één-geleden’, en iedere datum uit het verleden wordt met één vermeerderd. De toekomst wordt op dezelfde manier geteld, het komende jaar is het ‘eerstkomende-jaar’, tot het op zijn beurt Jaar Een wordt.

Deze omslachtige manier van dateren wordt op verschillende manieren vereenvoudigd, bijvoorbeeld door verwijzingen naar bekende gebeurtenissen, regeringsperioden van koningen, dynastieën, plaatselijke Heren, enz. De Yomeshta tellen in cycli van 144 jaar vanaf de Geboorte van Meshe in het Oecumenische jaar 1492, nu 2202 jaar geleden en zij houden iedere twaalf jaar rituele feesten; maar dit stelsel is strikt aan de cultus gebonden en wordt niet officieel gebruikt, zelfs niet door de regering van Orgoreyn die de Yomesh godsdienst propageert.

De Maand

De omlooptijd van Gethens Maan duurt 26 Getheense dagen; de omwentelingstijd is even lang, zodat de maan altijd met dezelfde kant naar de planeet is gekeerd. Het jaar heeft 14 maanden en aangezien de kalenders van de zon en de maan zo dicht bij elkaar liggen dat er slechts een keer in de 200 jaar een aanpassing nodig is, zijn de dagen van de maand onveranderlijk, net als de data van de fasen van de maan. De Karhidische namen van de maanden:

Winter:

1.Them

2. Thanern

3. Nimmer

4. Anner

Voorjaar:

5. Irrem

6. Moth

7. Tuwa

Zomer:

8. Osme

9. Ockre

10. Kus

11. Hakanna

Herfst: