Выбрать главу

Van Opperdoes glimlachte en stond op. ‘Natuurlijk weet ik dat. En die gebeurtenissen hoorden er ook allemaal bij. Dat was m’n werk. Pas toen jij overleed, besefte ik hoe oneerlijk het leven eigenlijk is. Voor mij, maar vooral voor jou.’

Hij keek naar boven, waar de zon heel even door de donkere wolken scheen.

Zijn vrouw glimlachte. ‘Voor mij… ach, maak je om mij nou maar niet druk. Ik ben altijd dichter bij je dan je denkt, en ik heb het heel goed hier.’

Van Opperdoes zuchtte berustend. ‘Het spijt me dat ik zo…’ Hij zocht even naar de juiste woorden, maar kon ze niet vinden. Hij maakte een ongeduldig gebaar. ‘Nou, ja… je weet wel wat ik bedoel.’

Er klonk een glimlach in haar stem. ‘Ik weet altijd precies wat je bedoelt. Geloof mij nu maar… dit had je niet kunnen voorkomen.’

Van Opperdoes wreef in zijn vermoeide ogen. ‘Goed, ik geloof je. Dank je wel.’

Hij rechtte zijn rug en liep in de richting van de Westerdoksdijk, waar de politieboot inmiddels aanmeerde.

‘Weet je trouwens al iets over die auto?’ vroeg zijn vrouw.

Van Opperdoes hield heel even in en fronste om die onverwachte vraag. Toen gleed er een zachte glimlach over zijn gezicht en liep hij verder.

Jacob keek hem onderzoekend aan. ‘Gaat het goed met je?’

Van Opperdoes knikte. ‘Best.’

Hij keek naar de brancard, waar het lichaam op werd gelegd. Doordat de kleding van het slachtoffer nat was, zat het witte laken strak om het lichaam getrokken. Op de borstkas van de vrouw had zich een lichtrode vlek gevormd.

Jacob wees ernaar. ‘Drie schotwonden in de borst, ter hoogte van het hart.’

Van Opperdoes sloeg het laken terug en keek naar het gezicht van mevrouw Van Lier. Haar ogen waren gesloten en haar gezichtsuitdrukking was vriendelijk, bijna vredig — een totale tegenstelling tot de angstige trekken op het gezicht van Willem van Kampen.

In de hartstreek zag Van Opperdoes nu ook de drie kogelinslagen, ook dicht op elkaar.

‘Zelfde verwondingen. Het lijkt logisch om aan te nemen dat de moordenaar van Hempie ook mevrouw Van Lier heeft vermoord, omdat zij hem gezien had.’

‘Ja, dat lijkt inderdaad logisch.’

‘En de technische recherche is al klaar?’

Jacob keek naar de flat, waar nog steeds het felle licht brandde. ‘Nee, die zijn nog wel even bezig.’

De oude rechercheur sloeg met een bedroefd gebaar het witte laken terug. ‘Laat haar overbrengen naar het mortuarium. Wij gaan terug naar de Raampoort.’

Hij plukte nadenkend aan zijn neus en liet zijn blik een laatste keer rusten op de contouren van mevrouw Van Lier onder het laken. Hij rechtte zijn rug en draaide zich om. Het leek of er een vernieuwde energie door hem stroomde. Hij liep naar de rechercheauto, een verbaasde Jacob achter zich latend.

Van Opperdoes had het portier al open voordat Jacob goed en wel stilstond.

‘Wat is er met je? Je hebt geen woord gezegd, je hebt alleen maar voor je uit zitten staren,’ zei Jacob.

De oude rechercheur stapte uit en boog zich voorover de auto in.

‘De eerste uren, weet je nog?’ Hij sloot de deur met een ferme klap en stak de Marnixstraat snel over, voor hij de Raampoort in verdween.

‘Heb je dat kenteken nog voor me nagetrokken?’ vroeg hij aan de wachtcommandant.

Als antwoord stak die twee velletjes papier in de lucht. ‘Huurauto.’

Dat verwonderde Van Opperdoes. ‘Echt? Niet gestolen?’

De wachtcommandant schudde zijn hoofd. ‘Niet volgens de systemen. Nog niet, in ieder geval. Maar daar zal het verhuurbedrijf je alles over kunnen vertellen. Ook wie de auto gehuurd heeft.’

Van Opperdoes bekeek de computeruitdraai. ‘Ja, dat is mooi… daar kunnen we tenminste wat mee… Dank je wel!’ Hij verdween door de deur naar de monumentale trap van het bureau.

‘Wat heeft híj geslikt?’ vroeg de wachtcommandant aan Jacob, die zijn oude collega met rasse schreden de trap op zag verdwijnen.

Jacob haalde zijn schouders op. ‘Geen idee…’ Hij volgde Van Opperdoes, die door klom naar de bovenste verdieping van het bureau.

‘IJsselstein!’ riep Van Opperdoes, toen hij onder aan de kleine trap naar de zolderkamer stond waar IJsselstein zijn domein had.

Een luid gerommel van vallende voorwerpen weerklonk en het rood verhitte hoofd van IJsselstein verscheen uiteindelijk in de trapopening.

‘Wat?!’

‘Heb je al iets?’

IJsselstein daalde de trap af. ‘Nou… dat wil zeggen…’ Hij liep naar het raam en keek naar buiten. ‘Nog steeds zo koud buiten?’

‘Behoorlijk ja…’

IJsselstein bleef naar buiten kijken. ‘Bah…’

Van Opperdoes kwam naast hem staan. ‘Lukt het je soms niet, met dat ding… dat stickje?’

IJsselstein draaide zich naar de oude rechercheur. ‘Jawel! Het gaat me lukken. Het zal me lukken! Ik laat me door zo’n ding niet kleinkrijgen.’

Van Opperdoes zag de radeloosheid in de ogen van IJsselstein. ‘Het komt vast goed. Ik heb alle vertrouwen in je.’

‘Het lukt me ook wel. Het duurt alleen iets langer dan ik had gehoopt.’

Jacob trok een wenkbrauw omhoog. ‘Wat is er mis mee? Het is toch gewoon een usb-stick?’

IJsselstein maakte een ongeduldig gebaar. ‘Misschien wel een gewone stick, maar wat erop staat is niet gewoon. Er zit een zware beveiliging op. Een encryptie die ik niet zomaar kan breken.’

‘Hoelang gaat dat nog duren?’

IJsselstein stak ten einde raad zijn armen in de lucht. ‘Ik wéét het gewoon niet. De computer staat te grommen en te blazen en de rook komt er aan alle kanten uit, maar de beveiliging is verschrikkelijk taai. Ik heb zoiets zelden meegemaakt.’

Van Opperdoes klopte hem bemoedigend op zijn schouder. ‘Ik weet dat je er alles aan doet. En ik weet ook dat jij je terdege beseft dat dit bijzonder belangrijk is.’

IJsselstein keek hem steels aan. ‘Je bent een ouwe gluiperd, mij een beetje een schuldgevoel bezorgen. Ik doe m’n best, en ik bel je zodra het gelukt is.’

‘Heel goed. Jacob, kom mee, we gaan weer. Ouderwets speuren.’

In de auto keek Jacob onder het rijden een paar keer opzij naar zijn oude collega. Er was iets met Van Opperdoes, maar hij kon niet precies zeggen wat. De oude rechercheur zat achterovergeleund in zijn stoel, rustig naar buiten te kijken.

‘Is er iets?’ vroeg Van Opperdoes.

‘Nee, niks.’

‘Waarom kijk je dan naar me?’

‘Ik vroeg me af of het wel goed met je gaat.’

Van Opperdoes glimlachte. ‘Dat, mijn beste Jacob, is nu de tweede keer dat je me dat vraagt. Het doet me goed dat je zo bezorgd bent. Maar ik kan je geruststellen. Het gaat prima met me.’

Het bleef even stil, maar Jacob was nog niet helemaal overtuigd. ‘Je was zo snel weg bij die woning van mevrouw Van Lier. En toen ging je in je eentje op het Stenen Hoofd zitten. Ik zag je wel. Ik zwaaide zelfs nog naar je, maar je zag me niet…’

‘Ik was even diep aan het nadenken. Heel rustig.’ Hij keek Jacob aan en glimlachte beminnelijk. ‘Soms heeft een mens dat nodig.’

‘Even nadenken. Juist.’ Jacob onderdrukte nu ook een glimlach. ‘Ben je er nu overheen?’

Nu keek Van Opperdoes zijn jonge collega aan. ‘Waar overheen?’

‘Over het gevoel dat het jouw schuld is dat ze dood is. Want daarom liep je kwaad weg uit die woning.’

Van Opperdoes fronste betrapt. Was het dan zo duidelijk geweest wat hem dwarszat? Of was Jacob gewoon een betere collega dan hij ooit had gehad? Hij keek naar Jacob, die de rechercheauto behendig door het drukke verkeer van de Nassaukade laveerde. In de korte tijd dat ze samenwerkten was Jacob uitgegroeid tot veel meer dan zomaar een collega. En dus verdiende Jacob een eerlijk antwoord, besloot Van Opperdoes.

‘Zo voel ik het ook oprecht, dat haar dood mijn schuld is. Ik had eraan moeten denken. Zij heeft de moordenaar gezien, en… de moordenaar haar dus ook. Dan is het logisch dat die haar het zwijgen op wilde leggen.’