Выбрать главу

‘Westerstraat 3, eenhoog?’ raadde Jacob dus maar. ‘De woning van Hempie van het Stenen Hoofd?’

Van Opperdoes knikte. ‘Laten we daar maar eens gaan kijken, vind je niet? Dat weten we tenminste zeker, dat hij daar woont.’

Jacob keek op zijn horloge. ‘Ja, dat weten we, want van Willem van Kampen, ons lijk nummer twee uit de kofferbak, weten we helemaal niks. Niet eens waar hij woont. Oké, dan doen we eerst de Westerstraat. En daarna is het mooi geweest voor vandaag. Ik wil eten en slapen. Niet per se in die volgorde, trouwens…’

Door die woorden voelde Van Opperdoes plotseling zijn eigen moeheid weer. Ook de kou begon onaangenaam door zijn jas te dringen. De gedachte aan zijn warme bed was plotseling aanlokkelijk. ‘Goed idee,’ beaamde hij dus maar.

Zelfs de Westerstraat, toch een van de drukste straten van de Jordaan, kwam vandaag niet echt tot leven. Kou en donkere wolken hadden alle Jordanezen hun huis in gejaagd. De enkeling die normaal gesproken de kou nog zou trotseren, op het bankje bij café Winkel op de hoek van de Noordermarkt, had zijn beker thee mee naar binnen genomen en zat achter het raam naar buiten te kijken. Peter van Opperdoes zag het en stootte Jacob aan.

‘Je wou toch eten? Daar gaan we zo zitten. Lekker warm.’

Jacob keek naar het oude hoekpand, waaruit het warme licht zo aanlokkelijk door de ramen fonkelde, en knikte vergenoegd. ‘Daar moet vast wel een goed ontbijt te krijgen zijn.’

Van Opperdoes keek op zijn horloge. ‘Ontbijt? Weet je wel hoe laat het inmiddels is?’

Jacob wuifde overdreven slap met zijn arm. ‘Ik heb geen enkel idee van tijd meer. Ik geef ruiterlijk toe dat ik honger, dorst en slaap heb, maar ik ga door, omdat ik een echte keiharde rechercheur ben.’

Van Opperdoes glimlachte. ‘Dat is mooi. En kijk… we zijn er al.’ Hij keek omhoog langs het pand bij nummer drie, een mooi oud Amsterdams huis.

Hempie, oftewel Bart Scholing, oftewel Lijk nummer 1 van het Stenen Hoofd, woonde op een prachtig punt, daar waar Prinsengracht, Westerstraat en Noordermarkt bij elkaar kwamen. Waarschijnlijk had hij vanuit zijn raam een prachtig uitzicht over de Noordermarkt gehad, maar voorlopig waren Peter van Opperdoes en Jacob gestrand bij de toegangsdeur van zijn woning op de eerste verdieping.

De bovenbuurman van tweehoog had hen dan wel binnengelaten tot het trapportaal, maar de woning van Hempie bleek meer dan deugdelijk afgesloten. En niemand anders dan Hempie had de sleutel, zei diezelfde bovenbuurman.

Hij noemde Hempie een ‘opgezwolle miesgasser’, die als een manke pauw over de Westermarkt liep. Waar hij zijn geld mee verdiende, dat wist de buurman niet, maar hij legde zijn vinger langs zijn neus, als teken dat het waarschijnlijk niet helemaal deugde. Meer wist hij niet te vertellen, en hij liet de twee rechercheurs alleen achter op de duistere trap.

Jacob ging van arren moede maar op de trap zitten en belde met de technische recherche. Hij kreeg te horen dat ze het lichaam van Hempie reeds onderzocht hadden, maar niets op hem hadden gevonden: geen portemonnee, geen telefoon, geen sleutels. Maar belangrijker dan dat: ook geen sporen.

Teleurgesteld hing Jacob op. ‘Zo komen we niet veel verder.’

Van Opperdoes keek naar de ingang van de woning, waar stevige pensloten de deur onwrikbaar afsloten.

‘Ze hadden allebei dus niets bij zich,’ peinsde hij. ‘In ieder geval geen huissleutels, en dat is raar, want als ik mijn huis uit ga, controleer ik altijd even of ik mijn sleutels niet ben vergeten.’

‘Twee keer een roofmoord dan? Om later het huis leeg te halen?’

De oude rechercheur schudde langzaam zijn hoofd. Niet als een ontkenning, maar omdat hij het ook niet wist.

‘Misschien om het ons lastiger te maken. Ze hadden ook geen papieren bij zich. Vergis je niet: wij kennen Hempie niet, zijn vingerafdrukken staan niet in ons systeem. Als Aloysius niet had verteld waar hij woonde, wisten we misschien nog steeds niet wie hij was. En wat levert dat op voor de moordenaar?’

Jacob knikte. ‘Tijdwinst. In deze belangrijke eerste uren. De identiteit is vaak toch het eerste wat we willen weten.’

Van Opperdoes knikte en legde zijn hand op de deur van Hempie. ‘Precies. Weet wie het slachtoffer is, en je weet wie de dader is. Bel de meldkamer maar en laat ze iemand sturen die dit open kan breken.’

Het duurde een halfuur voor een dikke, morsige man arriveerde, die met zichtbare tegenzin een zwaargevulde gereedschapskist naar boven sjouwde. Hij bromde iets onverstaanbaars naar beide rechercheurs en knikte vragend naar de deur.

‘Ja, dat is hem…’ beaamde Van Opperdoes op goed geluk.

De man bromde weer iets onduidelijks, haalde een boormachine uit zijn kist en begon met een imposante ijzerboor de sloten uit te boren, onder luid gegrom en overvloedig gezweet. Na een kwartier tikte de man met een hamer op de deur, die daarna openzwaaide. Met een galant gebaar stapte hij opzij en verleende de twee rechercheurs toegang.

Van Opperdoes knikte hem toe. ‘Bedankt.’

De man borg zijn boormachine op en draaide twee ijzeren ogen in de deur en de deurstijl. ‘Wacht maar tot je de rekening krijgt, directeur…’

Met een vette grijns gaf hij een hangslot met sleutels aan Jacob. Op die manier kon de woning worden afgesloten en verzegeld, zodat niemand anders naar binnen kon.

De woning van Hempie voldeed aan de verwachtingen die Van Opperdoes ervan had. Hempie was door Aloysius en de bovenbuurman omschreven als een blaaskaak, en zijn inrichting was ook die van een blaaskaak.

Op de eettafel lagen vier glimmende, peperduur uitziende horloges — allemaal vals, oordeelde Jacob. Aan de muur hing een groot plat televisiescherm. Alles in de woning leek te willen imponeren, maar wie erdoorheen keek zag dat het allemaal goedkope — of valse — spullen waren. Dingen van werkelijke waarde waren er niet te vinden.

De twee rechercheurs doorzochten de woning grondig, maar troffen geen persoonlijke spullen van Hempie aan. Geen sleutels, portemonnee of telefoon. Van Opperdoes bekeek de deursloten.

‘Toch moet hij sleutels bij zich hebben gehad. Alle sloten waren van buitenaf gesloten.’

‘Klopt. En zo blijven er toch nog wel wat vragen over.’ Jacob slenterde door de woning en bekeek de televisie. ‘Een of ander goedkoop merk. Lijkt heel wat, maar stelt niks voor.’

Van Opperdoes knikte langzaam. ‘Als we de buurman en Aloysius mogen geloven, is dat volledig in overeenstemming met zijn karakter en gedrag. Hij leek heel wat, maar stelde niks voor. Kom, we zijn klaar. Niets te vinden hier, en niemand is hierbinnen geweest buiten Hempie. De woning is duidelijk niet doorzocht.’

Jacob knikte instemmend, sloot de deur met het hangslot en plakte een verzegeling op de deur.

Café Winkel lonkte aangenaam en warm vanaf de overkant toen ze de benedendeur van Hempies woning achter zich dichttrokken. Van Opperdoes sjokte de Westermarkt over, liep de trapjes van het café op en liet zich zuchtend in een stoeltje bij het raam zakken.

‘Wat kan ik jullie brengen?’ vroeg de jonge serveerster.

Van Opperdoes keek naar Jacob, die knikte. Van Opperdoes kon wel raden wat hij wilde.

‘Doe maar twee thee. Met appelgebak.’

‘Slagroom?’

‘Ach, waarom niet. Nu we hier toch zijn…’ bromde de oude rechercheur goedmoedig. ‘Jij toch ook?’

Jacob knikte, en keek peinzend uit het raam naar de woning van Hempie.

‘Hempie kennen wij niet als een crimineel,’ begon hij toen de serveerster weg was. ‘Zijn vrienden en buren kennen hem als een grote opschepper, maar dat is dan ook alles. Ook in z’n huis…’ Jacob haalde zijn schouders op ‘… was niets te vinden. Niets verdachts… niets opvallends.’

‘Klopt allemaal.’ Van Opperdoes keek tevreden naar de dampende appeltaart die uit het warme bakblik werd geschept en waar een grote toef verse slagroom naast werd gelepeld.