Выбрать главу

‘Maar waarom werd hij dan vermoord? Dat was geen ongeluk, en ook geen uit de hand gelopen ruzie. Drie kogels in de borst, dat is een doelbewuste liquidatie.’

De serveerster zette de appeltaart op hun tafeltje. Van Opperdoes plantte zijn vork in de taart, om vervolgens nadenkend te kauwen. ‘Ik heb echt nog geen idee waarom hij vermoord is.’ Hij staarde voor zich uit en wreef vervolgens vermoeid in zijn ogen.

Zwijgend aten de twee hun appeltaart. Jacob gooide een scheut melk in zijn thee.

‘Is dat nou echt lekker?’ Van Opperdoes trok een afkeurend gezicht.

Jacob grijnsde breed. ‘Ik vind het heerlijk zo. Het geeft me een goed gevoel. Nostalgisch bijna. Thee zoals bij mijn moeder… veilig thuis, in de donkere wintermaanden.’

Hij zette zijn thee neer op het moment dat de oude rechercheur zijn laatste stuk appeltaart met smaak naar binnen werkte.

Van Opperdoes legde zijn vorkje neer. ‘Lekker ontbijt.’

Jacob keek op zijn horloge. ‘Diner zul je bedoelen.’

‘Wat dan ook… het had niet veel langer moeten duren… dit kwam precies op tijd.’

Jacob fronste, en een diepe denkrimpel trok over zijn voorhoofd. ‘Dat vroegen we ons net toch af… Waarom werd Hempie vermoord?’

‘Dat was zo ongeveer de vraag, ja.’

‘Ik heb een idee.’

Van Opperdoes knikte. ‘Ik ook. Ineens schiet me iets te binnen.’

‘Mij ook. Wat denk jij dan?’

Van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Jij eerst.’

‘Jij zei dat deze appeltaart precies op tijd kwam. Op tijd. Stel je voor dat Hempie op de verkeerde tijd op de verkeerde plek was.’

Van Opperdoes glimlachte. ‘Hij heeft de moord op Willem van Kampen gezien. Hij heeft gezien dat Willem van Kampen in de kofferbak van de auto werd gelegd, en is in paniek weggerend.’

Jacob knikte opgetogen. ‘De moordenaar volgt hem het Stenen Hoofd op, haalt hem daar in, omdat Hempie niet verder kan dan het water in, wat hij niet doet…’

‘En schiet de getuige van de moord op Willem van Kampen dood.’

Jacob leunde achterover, met zijn handen achter zijn hoofd. ‘De moordenaar merkt op dat moment dat er nóg een getuige is, namelijk mevrouw Van Lier. Op dat moment doet hij niets… Misschien hoort hij in de verte al de sirenes, omdat iemand de politie heeft gebeld.’

‘Aloysius,’ knikt van Opperdoes.

‘Precies. Dus later, als de politie weer weg is, zoekt de moordenaar haar op, en vermoordt haar ook.’

Van Opperdoes plukte aan zijn neus. Dit was een theorie die naadloos paste. ‘Toevallig… Ik dacht net zoiets. Verkeerde plaats… verkeerde tijd. Voor allebei.’

Hoofdstuk 9

Peter van Opperdoes bleef staan op de brug over de Brouwersgracht en keek over het water in de richting van de Marnixstraat. Slierten dikke mist rolden, net als gisteravond, langzaam de binnenstad in. Het leek een voorbode van nog meer naderend onheil, alsof de dood zich in de donkere nevel had verscholen, om van daaruit meedogenloos toe te slaan.’

De oude rechercheur voelde hoe de koude, donkere sluiers hem omhulden en de stad langzaam tot zwijgen brachten. Langzaam trok hij de kraag van zijn warme montycoat omhoog. Even was het, net als de vorige avond bij het Stenen Hoofd, of hij helemaal alleen was.

Eenzelfde innerlijke rust als gisteren kwam over hem. De koude mist ging door merg en been, maar Van Opperdoes voelde zich of hij hier uren zou kunnen staan, ondanks die kou, ondanks zijn vermoeidheid. De wereld om hem heen was er even niet meer. Zou het einde zo voelen? Een simpele stap voorwaarts die je in een heel andere wereld bracht? Was het maar zo, dacht de oude rechercheur. Was het maar zo simpel en vredig.

Het was stil en eenzaam om hem heen, maar nog nooit had hij zijn overleden vrouw zo dicht bij zich gevoeld als nu. Alsof ze hand in hand op de brug stonden, of arm in arm.

Toen Van Opperdoes weer bewoog, had hij geen idee hoelang hij op de brug had gestaan. Hij glimlachte en liep naar zijn huis. Binnen sloot hij de gordijnen, na een laatste blik op de gracht. Hij schoof zijn favoriete stoel iets dichter naar de kachel, die behaaglijk loeide, en zette zijn geluidsinstallatie aan.

Hij zocht een cd uit een stapeltje dat op de kast naast de versterker stond. Door de kamer stonden diverse boxen, en zelfs aan het plafond had Van Opperdoes luidsprekers opgehangen. Muziek was eigenlijk zijn enige hobby, maar hij genoot er volop van.

Onlangs had Jacob nog een cd van Frank Sinatra voor hem meegenomen, met een oude radio-cd-speler, die nu op de recherchekamer stond.

De cd schoof traag in de speler, en de stem van een van de oude crooners klonk zacht door de kamer: ‘Everybody loves somebody sometimes.’

Hij liet zich in de comfortabele stoel zakken en genoot van de omfloerst romantische stem van Dean Martin. Zijn vrouw vond deze muziek prachtig. Maar niet te veel en te vaak, zei ze er dan snel achteraan.

Gek genoeg hield hij zich daar nog steeds aan, ondanks het feit dat hij nu alleen was. Hij leunde achterover en sloot zijn ogen. De tijd op de brug had hem goedgedaan, maar nu liet hij de vermoeidheid toe, die zijn lichaam en geest overnam. Het gevoel dat zijn vrouw toch nog zo dicht bij hem was, had hem genoeg warmte gegeven en hem gerustgesteld — of hij het zich nou inbeeldde of niet. Na vijf minuten viel hij in een weldadige slaap, met een zachte glimlach op zijn gezicht.

Toen hij wakker werd, krakend opstond uit zijn stoel en de gordijnen een stukje openschoof, was de wereld nog kleiner geworden dan toen hij op de brug stond. Hij kon de geparkeerde auto’s voor de deur amper zien. Hij schoof de gordijnen weer dicht. Zo midden in de nacht voelde het goed om die wereld nog even buiten te sluiten. Hij bleef staan, het gordijn in zijn handen, en probeerde zich te herinneren wat hij had gedroomd.

De auto op de Westerdoksdijk, daar had hij over gedroomd.

En hij was terug op het Stenen Hoofd, waarvandaan hij naar de verlichte flat van mevrouw Van Lier keek. De auto en de flat, daar had hij over gedroomd. Hij fronste nadenkend en liet zich terug in zijn stoel zakken. Niets gebeurde ooit zonder reden, zelfs niet in je dromen, wist hij. Waarom droomde hij hierover? Had hij iets over het hoofd gezien?

Zijn vrouw had al eerder zijn aandacht op de auto gevestigd: ‘Weet je trouwens al iets over die auto?’ Dat was letterlijk wat ze gevraagd had — en dat vroeg ze precies op het moment dat het lichaam van mevrouw Van Lier uit het water werd gehaald.

Vreemd, vond Van Opperdoes, want de ontdekking van dat derde lijk was op dat moment natuurlijk belangrijker dan die auto. En toch vroeg zijn vrouw naar die auto.

Dat deed ze niet voor niets.

De oude rechercheur dacht na. Die auto… wat kon hij daar nou nog meer mee? Het spoor liep vooralsnog dood, in ieder geval kwamen ze nu niet veel verder. De wagen was gehuurd door een man met een vals rijbewijs, wiens foto zo algemeen was dat het dagen zou duren voordat ze de foto vergeleken hadden met de politieregisters. Misschien moesten ze wat meer met die foto, bedacht hij.

Van Opperdoes liep naar zijn slaapkamer, waar zijn bed keurig opgemaakt klaarstond. Vanaf het kaptafeltje, dat nog steeds in de slaapkamer stond, keek zijn vrouw hem in een fotolijstje glimlachend aan.

Even later viel hij in een diepe, droomloze slaap.

Toen Jacob de volgende ochtend de recherchekamer betrad, zag hij tot zijn verwondering zijn collega al voor het raam staan, met een kop dampende koffie in de hand. Van Opperdoes wees energiek naar zijn bureau.

‘Daar staat hete thee voor je. Net gezet. Ik zag je aan komen lopen.’

‘Had je geen zin om even uit te slapen?’

‘Ik heb geslapen als de spreekwoordelijke roos. Helemaal uitgerust!’ Van Opperdoes wees naar het witte bord aan de muur. ‘Ik heb zelfs in mijn slaap nog huiswerk gemaakt. Ik moet toegeven, het is eigenlijk best een handig ding, dat witte bord.’