Nieuwsgierig draaide Jacob zich om. Op het bord stond, onder elkaar in pietepeuterig net handschrift, een aantal vragen. Jacob deed een stapje dichterbij en las ze hardop voor. Erboven stond ‘Onderzoeksvragen’.
Waar woont Willem van Kampen (kofferbak)?
Wie is de man op het rijbewijs die de auto heeft gehuurd?
Wat staat er op het stikje uit de kleding van Willem van Kampen?
Waarom is Hempie (Stenen Hoofd) doodgeschoten?
En mevrouw Van Lier?
En Willem van Kampen?
Door wie zijn ze vermoord?
Jacob hield zijn hoofd schuin en liet de vragen even door zijn hoofd dwalen. ‘Ja, veel meer kan ik er ook niet van maken. Dat zijn precies de goede vragen, daar kunnen we wel even mee door. Er zijn nog wel duizend andere vragen, maar dit zijn de zeven belangrijkste om verder mee te komen in het onderzoek. Vooral vraag zes en zeven.’
Van Opperdoes glimlachte. ‘Hopelijk krijgen we daar het antwoord op als we de vragen één tot en met vijf eerst beantwoorden.’
Jacob tikte tegen het bord. ‘Stikje is trouwens met een c. Het is namelijk Engels. Een stick.’
Van Opperdoes keek hem licht geamuseerd aan. ‘Je begrijpt toch wat er staat?’
‘Dat wel, ja.’
‘Nou dan.’
Jacob schonk zichzelf een kop thee in en ging op de rand van zijn bureau zitten. ‘Vraag vijf kan ik trouwens wel beantwoorden. Ze is vermoord omdat ze de moordenaar op het Stenen Hoofd gezien heeft.’
Het duurde heel even voordat Van Opperdoes aarzelend antwoordde. ‘Daar hebben we het over gehad, ik weet het. Maar ik heb hem er toch maar bij gezet. Het is aannemelijk, misschien zelfs logisch, dat de moordenaar van Hempie ook haar heeft vermoord. Maar ja, straks zit het allemaal heel anders in elkaar dan wij denken.’
‘Hoe groot is die kans?’
Van Opperdoes maakte een weifelend gebaar. ‘Niet groot, dat geef ik toe. Maar je mag nooit iets uitsluiten.’
De oude rechercheur liet zich in zijn stoel zakken, opende de onderste lade van zijn bureau en zette zijn voeten op de rand. Hij maakte een breed gebaar in de richting van de vragen. ‘Waar wil je mee beginnen?’
‘Met datgene wat het snelst resultaat kan opleveren.’
Van Opperdoes wierp een blik op het bord. ‘Lijkt me een uiterst logische denkwijze. Maar welke is dat?’
Jacob maakte een weifelend gebaar. ‘Van Willem van Kampen hebben we geen adres, zelfs geen huissleutel.’
Van Opperdoes knikte instemmend. ‘Klopt.’
‘En we hebben van degene die de auto gehuurd heeft wel een foto, maar geen naam,’ vervolgde Jacob. ‘Dus kies maar waar we mee beginnen. Uitzoeken wie er op de foto staat, of uitzoeken waar Willem van Kampen woont.’
Van Opperdoes zuchtte. ‘Dat wordt een hele klus. Maar het is wel belangrijk, dus ik wil weten waar Willem van Kampen woont.’
‘Mooi gezegd: wie weet waar Willem woont…’
De oude rechercheur keek hem lachend aan. ‘Dat was niet zo bedoeld.’
‘Maar het blijft grappig. Het klopt trouwens dat het een hele klus is. We kunnen moeilijk alle deuren in Amsterdam aflopen. Trouwens, wie zegt dat hij in Amsterdam woonde? Voor hetzelfde geld woonde hij in Utrecht of Den Haag of weet ik veel waar…’
Een peinzende trek gleed over het gezicht van de oude rechercheur. ‘Laat me je een verhaal vertellen.’
Hij leunde ontspannen achterover en schonk zichzelf een nieuwe kop koffie in.
‘Er was eens een echte Amsterdamse jongen. Hart op de tong, lekker ruw, je kent ze wel. Opgegroeid in de binnenstad, op het slechte pad geraakt, en uiteindelijk uitgegroeid tot een grote crimineel. Van kwaad tot erger. Er werd uiteindelijk, jaren later, door allerlei instanties… de Amsterdamse politie, Nationale Recherche, noem maar op… op hem gejaagd. Het was een grote vis, zeiden ze allemaal. Hij werd verantwoordelijk gehouden voor… och…’ Van Opperdoes maakte een achteloos gebaar ‘… wel vijf of zes moorden. Handel in verdovende middelen, witwassen, noem maar op. Sommige mensen noemden hem een van de grootste leiders van de Amsterdamse onderwereld. Maar niemand kon hem vinden. Wat ze ook deden, waar ze ook zochten, ze hadden geen idee waar hij was. Er werd een beloning uitgeloofd, er kwamen veel verschillende tips binnen. Van burgers, maar ook uit de onderwereld. Hij zou in Thailand zitten, hij zou in Zuid-Afrika zitten, hij woonde in Colombia, of op een eiland voor de kust van Zuid-Amerika.’
Van Opperdoes pauzeerde even, roerde in zijn koffie en nam een slok voordat hij zijn verhaal vervolgde.
‘Er werd heel lang en intensief samengewerkt met allerlei buitenlandse instanties, en op verschillende plekken in het buitenland werden huiszoekingen verricht. En wat denk je?’
‘Ze vonden hem niet.’
Van Opperdoes glimlachte. ‘Ze vonden hem wel. En waar denk je dat ze hem vonden?’
Jacob haalde zijn schouders op. ‘Geen idee.’
De pretoogjes van Van Opperdoes glinsterden. ‘Doe eens een gok.’
Jacob keek naar het plafond en dacht diep na. ‘Als ik nou een grote crimineel was… wat zou ik dan doen? Had hij geld?’
Van Opperdoes maakte een breed armgebaar. ‘Ach, zoveel geld… hij zou het niet op kunnen maken, zelfs al zou hij willen.’
Jacob grijnsde. ‘Dat maakt het allemaal wel heel aantrekkelijk. Ik zou ergens een mooi warm land uitkiezen, met witte stranden en mooie vrouwen. En dan met name een land dat geen uitleveringsverdrag heeft met Nederland. Brazilië of zo?’
Van Opperdoes priemde met zijn vinger naar Jacob. ‘Precies! Heel goed. Dat moet je hebben. En er zijn genoeg van die landen in en rond Zuid-Amerika, die nooit uitleveren, toch? Vooral als je veel geld hebt.’
‘Natuurlijk.’
Van Opperdoes knikte tevreden. ‘Dus waar denk je dat ze hem vonden?’
‘Dat kan overal zijn. Brazilië noemde ik al. Peru heeft geen uitleveringsverdrag, dat weet ik, want daar zit die Joran van der Sloot. Maar of je daar als grote crimineel met veel geld gaat zitten? Laat ik het dan maar op Brazilië houden… of misschien Thailand? Daar zat Mieremet ook, ook zo’n grote jongen. Als je genoeg geld hebt, levert niemand je uit in dat soort landen…’
Van Opperdoes bromde. ‘Mieremet heeft het niet veel geholpen. Zelfs in Thailand vonden zijn tegenstanders hem. Hij is daar geliquideerd. Maar in ieder geval… beide landen kan ik niet goed rekenen als antwoord op mijn vraag.’
‘Vertel het me dan maar, want ik kan nog wel vijftig landen opnoemen waar hij kon zitten.’
Weer twinkelden de pretlichtjes in de ogen van Van Opperdoes. ‘Hij werd hier in Amsterdam opgepakt. Midden in de Jordaan, waar hij opgegroeid is. Hij zat verscholen op een etage, drie-hoog-achter. Verscheen sporadisch op straat, en dan alleen nog in vermommingen.
Waarmee ik alleen maar wil zeggen: het was een echte Amsterdammer, die zijn stad niet wilde of kon missen. Hij had overal op de wereld kunnen schuilen… maar koos uiteindelijk voor zijn eigen fijne Amsterdam. Met alle risico’s van dien.’
Jacob knikte bedachtzaam. ‘Waarmee jij wilt zeggen?’
‘Willem van Kampen was ook een echte Amsterdammer, die zijn stad niet zou kunnen missen.’
‘Dus die heeft hier in de buurt gewoond. In de Jordaan?’
Van Opperdoes zette zijn koffie op tafel. ‘Zonder enige twijfel. En ik weet misschien ook nog wel iemand die mij kan vertellen waar dat was.’
Hij keek op zijn horloge. ‘Laten we naar het ziekenhuis gaan.’
Jacob fronste. ‘Want?’
‘We hebben een foto nodig van het gezicht van Willem. En volgens mij zijn ze nu bezig met de sectie.’
Van Opperdoes trok zijn knieën op en schoof zijn bureaula dicht.
In het sectielokaal was het een drukte van belang. De patholoog-anatoom stond naast de sectietafel, waar het lichaam van Willem van Kampen naakt op lag. De patholoog had zijn armen over elkaar, en wreef met een hand nadenkend over zijn kin. Hij werd geflankeerd door zijn assistent, die om de tafel heen liep met een vervaarlijk mes in de hand. Achter hem liep Bram van Wielingen, de politiefotograaf, met zijn camera in de aanslag.