Toen de patholoog Van Opperdoes en Jacob zag binnenkomen, beiden met een onhandig grote blauwe jas aan, een monddoekje voor hun gezicht en een beschermend mutsje potsierlijk op hun hoofd, kon hij een glimlach niet onderdrukken. Bram van Wielingen zwaaide even van achter de sectietafel en ging door met foto’s maken van het lichaam.
‘Dokter,’ begroette de oude rechercheur de patholoog.
De patholoog begroette hen met een vriendelijke knik.
Jacob, bij wie alle kleur uit zijn gezicht verdween op het moment dat hij het lichaam op de sectietafel zag liggen, hield zich wijselijk op de achtergrond.
‘Had u een vraag, dat u ons eert met uw bezoek?’ wilde de patholoog weten, terwijl hij met vaardige hand de onderzochte organen van Van Kampen weer in het lichaam plaatste.
Jacob werd zo mogelijk nog witter en rolde met zijn ogen.
Van Opperdoes wees naar Bram van Wielingen. ‘Ik wilde hem vragen om een fatsoenlijke foto te maken van het gezicht van Willem van Kampen.’
Bram van Wielingen stoof als door een adder gebeten om de tafel heen en ging vlak voor Van Opperdoes staan, zijn gezicht vertrokken van pure verontwaardiging.
‘Mijn foto’s zijn altijd fatsoenlijk! Meer dan fatsoenlijk.’
‘Natuurlijk zijn ze dat. Hemel, Bram… was je nou echt in de veronderstelling dat ik iets anders suggereerde?’
De grote ogen van Van Opperdoes drukten opperste verontwaardiging uit, maar Jacob wist dat onder het mondkapje van Van Opperdoes een welhaast duivelse glimlach schuilging. Zijn relatie met Bram van Wielingen was er een met hindernissen. De oude fotograaf was een notoire mopperaar, maar leverde wel altijd vakwerk af. Van Opperdoes schepte er altijd plezier in hem op de kast te jagen.
‘Wat bedoel je dan?’
Peter van Opperdoes legde zijn hand op de schouder van Van Wielingen. ‘Ik heb een fatsoenlijke foto nodig, die we aan de mensen kunnen laten zien. Dus niet een foto waarop het gezicht van een dode man te zien is. Hij moet eruitzien of hij slaapt.’
Bram van Wielingen trok een grote grijns. ‘Zeg dat dan. Regel ik toch voor je.’
De patholoog zag het allemaal licht hoofdschuddend aan. Hij boog zich over het gezicht van Willem van Kampen, duwde de geopende oogleden en mond zorgvuldig dicht en knikte bedachtzaam. ‘Dat komt wel goed. We maken er iets moois van.’
‘U bent al klaar met hem, zag ik?’
De patholoog wierp een blik op de klok. ‘We zijn al klaar met alle drie, kwestie van heel vroeg beginnen. Ik zag dat de schouwartsen voor dit slachtoffer verstikking als mogelijke doodsoorzaak hadden aangegeven?’
‘Puntbloedinkjes,’ mompelde Jacob van achter zijn mondkapje.
‘U zegt?’ vroeg de patholoog, terwijl hij de laatste organen van de roestvrijstalen snijtafel pakte en in het lichaam terug stopte.
‘Laat maar…’ Jacob wendde zijn blik snel af.
‘Bij het onderzoek op de plaats delict troffen ze puntbloedinkjes aan,’ verduidelijkte Van Opperdoes.
‘Scherp opgemerkt van ze,’ complimenteerde de patholoog. ‘Verstikking is inderdaad de doodsoorzaak. Verwurging, om precies te zijn. Met de handen, of met een breed voorwerp.’
Hij wenkte zijn assistent — die de liefkozende bijnaam ‘de snijer’ had gekregen — dat hij klaar was en dat het lichaam weer dichtgenaaid kon worden. De assistent pakte een dikke naald en draad en begon zijn afsluitende werk.
De patholoog gooide zijn handschoenen weg en ging de twee rechercheurs voor naar de ruimte naast het sectielokaal. Hij verwijderde zijn beschermende kleding en waste zijn handen en polsen grondig en traag.
Opgelucht trok ook Jacob zijn handschoenen uit. ‘Een breed voorwerp?’
‘Denk aan een brede riem, zoiets. Of brede handen. Maar het is wel met kracht gebeurd.’
De patholoog bestudeerde de aantekeningen die tijdens de secties gemaakt waren.
‘De twee andere slachtoffers zijn beiden op identieke wijze om het leven gebracht. Schoten in de borst. Het mannelijke slachtoffer heeft een schot in de borst gekregen terwijl hij overeind stond, en vervolgens twee schoten in het hart toen hij op de grond lag. Dat konden we reconstrueren uit de baan van de kogel in het lichaam. Eén kogel vrijwel horizontaal het lichaam in, de twee andere onder een hoek, alsof de man op de grond lag en de schutter aan zijn voeten stond. Ik zal wel een schets maken bij het sectierapport.’
Van Opperdoes knikte nadenkend. ‘Dat is wel zo ongeveer wat we hadden verwacht.’
De patholoog spreidde zijn armen uiteen. ‘Ik kan er ook niet meer van maken.’
Hij liep het sectielokaal in en kwam terug met twee kleine plastic potjes. ‘De kogels, die zijn voor jullie.’
Jacob nam ze over en borg ze zorgvuldig op in een plastic zak, speciaal bestemd voor in beslag genomen voorwerpen.
Peinzend richtte de patholoog zich tot de beide rechercheurs. ‘Ik heb het toch goed begrepen, dat de twee mannelijke slachtoffers vrijwel tegelijkertijd zijn gevonden? Een op het Stenen Hoofd en een in een kofferbak daar vlakbij?’
Van Opperdoes reageerde vol aandacht. ‘Dat klopt. De vrouw is later vermoord en gevonden. Die twee mannen zijn inderdaad vlak na elkaar aangetroffen.’
De patholoog bestudeerde bedachtzaam zijn aantekeningen. ‘Dat was me inderdaad al opgevallen, dat zij later is vermoord. Op dat tijdstip kom ik nog terug. Maar er speelt iets anders. Misschien is het interessant voor uw onderzoek. Ik ben er nog niet helemaal zeker van, ik wil nog wat bloedtesten laten doen… maar…’ hij laste een bijna dramatische pauze in, waardoor de twee rechercheurs volledig aan zijn lippen hingen ‘… volgens mij zijn de twee mannen in ieder geval niet vlak na elkaar vermoord. Integendeel zelfs.’
Hoofdstuk 10
‘Ik mag die man niet.’
‘Jacob…’ verzuchtte Van Opperdoes.
‘Nee, echt. Wat heb je nou aan zo’n patholoog? “Ik denk… Ik weet niet zeker… Ik wil nog wat testen doen…” Laat hem duidelijk zijn!’
Van Opperdoes gebaarde geduldig. ‘Zo’n man zegt niks waar hij niet absoluut zeker van is. Net als wij.’
Jacob zette de auto in de achteruit, draaide zich om en reed plankgas het parkeerterrein van het mortuarium af. ‘Hij kan toch wel “ongeveer” zeggen? Hoeveel tijd zat er tussen de moorden? Een paar minuten? Een uur? Een jaar?’
‘Je klinkt onredelijk.’
Jacob keek zijn oude collega aan, haalde zijn schouders op en reed met een grijns door het rode licht van de De Boelelaan, in de richting van het centrum.
Van Opperdoes leunde hoofdschuddend achterover. ‘En nu dóé je onredelijk.’
‘Weet ik, maar we hebben haast. Er is nog een boel te doen.’
Van Opperdoes zweeg en dacht na over de woorden van de patholoog. De moorden op Hempie en mevrouw Van Lier waren in ieder geval op dezelfde wijze gepleegd en waarschijnlijk ook met hetzelfde wapen. De kogels die hij hun had meegegeven, moesten zo snel mogelijk voor onderzoek naar de Technische Recherche. Zij konden aantonen dat de kogels met een en hetzelfde wapen waren afgeschoten.
Mocht de patholoog er gelijk in hebben dat Willem van Kampen inderdaad veel eerder vermoord was dan Hempie en mevrouw Van Lier, dan maakte dat het raadsel alleen maar groter.
Van Opperdoes en Jacob waren zelf al tot de conclusie gekomen dat het bijna niet anders kon dan dat Willem van Kampen eerst vermoord was, want de moordenaar had na het neerschieten van Hempie echt geen tijd gehad om Willem te vermoorden en vervolgens in de kofferbak te leggen. Ten eerste duurde het, zoals de patholoog uitlegde, best lang voordat iemand daadwerkelijk was gewurgd, en ten tweede had Aloysius vrij snel na de schoten de politie gewaarschuwd. En die waren zo snel ter plaatse, dat de moordenaar waarschijnlijk geen tijd had gehad om na de schoten nog eens Willem van Kampen te vermoorden.