Peter van Opperdoes deed enkele passen door de enorme kamer. Tegen de muur stond een modern vormgegeven bureau waarop een schrijfmap lag, en daarnaast drie onmiskenbaar dure vulpennen. Tegen een bureaulamp stonden enkele enveloppen klaar om gepost te worden.
‘U woont prachtig.’ Van Opperdoes hield zijn hoofd een beetje schuin. ‘Het is misschien wat eenvoudig geformuleerd, maar ik zou ook niet weten hoe ik het anders moet verwoorden. Geen enkele omschrijving komt namelijk in de buurt.’
Jacob liep naar de ramen en bewonderde het uitzicht. ‘Vreemd… ik loop toch al jaren over de grachten…’
‘Maar zoals u ze nu ziet, is toch weer heel anders.’ Haar stem klonk iets milder.
Jacob draaide zich om. ‘Dat hebt u dus wel vaker gehoord.’
Ze knikte, terwijl haar blik onderzoekend over het gezicht van Van Opperdoes ging. ‘Het is dezelfde opmerking die Amsterdammers maken als ze een keer in een rondvaartboot door de stad varen. Plotseling zien ze hun vertrouwde grachten en straten zoals ze die nog nooit gezien hebben.’
Afwezig keek ze naar buiten. ‘Het blijft toch een prachtige stad.’
Van Opperdoes bemerkte een lichte onzekerheid in haar stem. Ze wilde niets liever dan weten waar deze twee rechercheurs voor kwamen, maar durfde dat niet te vragen.
‘Zullen we even gaan zitten?’ Ze wees uitnodigend naar de bank. Van Opperdoes liet zich zakken in een van de enorme stoelen die daarnaast stonden, en verdween er bijna in. Jacob ging op de bank zitten, naast de vrouw.
‘U vraagt zich vast af waarom wij hier zijn,’ begon de oude rechercheur.
De vrouw haalde haar welgevormde schouders op. ‘Nauwelijks. Ik neem aan dat uw bezoek op een vergissing berust. Ik kan me niet voorstellen waarom ik van enige interesse voor de politie kan zijn.’
Van Opperdoes trok een wenkbrauw iets omhoog. ‘Dat staat nog te bezien.’ Hij boog zich iets naar voren. ‘U heeft zich nog niet voorgesteld, net.’
‘U heeft gelijk en ik bied daar mijn verontschuldigingen voor aan. Ik ging ervan uit dat u wist naar wie u op zoek was.’
‘Wij weten naar welk adres wij toe moeten, en wie wij zoeken,’ begon de oude rechercheur bedachtzaam. ‘Of diegene ook daadwerkelijk op dat adres woont… dat is altijd weer een heel ander verhaal.’
Haar ogen flitsten onzeker heen en weer. Langzaam maar zeker begon haar façade te zakken. ‘Mijn naam is Monica van Molenbeek.’
Ze pauzeerde even om te zien of ze enige reactie op de gezichten van de rechercheurs kon aflezen.
‘Ik ben geboren in Amsterdam, op 17 maart 1969.’
Van Opperdoes verschoof even in zijn brede stoel. ‘Tja…’
Omdat hij geen aanstalten maakte om verder te spreken, keek Monica verwachtingsvol naar Jacob, maar die zei alleen: ‘Dan bent u inderdaad degene voor wie wij komen.’
Ze zakte ongemakkelijk en defensief achteruit in de bank. Van Opperdoes besloot dat het tijd was om ter zake te komen. ‘Het gaat om Willem van Kampen.’
Monica van Molenbeek probeerde ontspannen over te komen, maar de rechercheurs zagen dat het klamme zweet haar bijna uitbrak. Ze kuchte even. ‘Die… ehh… die naam zegt me niets.’
Van Opperdoes leunde losjes voorover. ‘Werkelijk?’
Haar ogen ontweken nerveus ieder contact. ‘Zegt me niets. Ik vrees dat u toch bij de verkeerde bent, en voor niets hiernaartoe bent gekomen.’
In een poging een voortijdig einde te maken aan het gesprek, stond ze op en opende de hoge toegangsdeur van het appartement. ‘Misschien bent u hier uiteindelijk toch op het verkeerde adres.’
Van Opperdoes en Jacob maakten echter geen aanstalten om op te staan.
Toen het tot Monica doordrong dat haar poging om op deze manier van de rechercheurs af te komen vruchteloos was, sloot ze de deur met gepaste tegenzin.
‘Dit is een spelletje dat we heel lang vol kunnen houden,’ sprak Van Opperdoes berustend.
Monica van Molenbeek wreef hulpeloos in haar handen, alsof ze nu in één klap door al haar mogelijkheden om de rechercheurs kwijt te raken heen was. Langzaam liep ze terug naar de bank.
‘Ik ken Willem van Kampen niet, zeg ik toch?’ Het klonk toonloos.
Zonder iets te zeggen haalde Van Opperdoes de envelop van de anonieme briefschrijfster tevoorschijn en legde die op tafel. Hij maakte een hoofdknik naar het bureau in de kamer. ‘Ik kon het niet helpen, maar mijn oog viel op enkele enveloppen die u op uw bureau heeft liggen. Mag ik…?’
Verrassend soepel stond Van Opperdoes op en liep naar het bureau. Hij nam een van de enveloppen mee en legde die naast de anonieme brief over Willem van Kampen. Het handschrift vertoonde zoveel overeenkomsten, dat ontkennen voor Monica geen enkele zin meer had.
Ze beperkte zich tot een bijna wanhopig gebaar, dat eindigde met een hand voor haar mond.
‘Dat is… ik weet niet hoelang geleden al… Ik wist wel dat ik uw naam kende.’
Van Opperdoes knikte meelevend. ‘U hebt mij wel degelijk op het goede spoor gezet, destijds. Helaas tevergeefs. Willem van Kampen leek bijna onaantastbaar.’
Iedere vorm van defensie was nu verdwenen bij de knappe vrouw. Zij pakte de anonieme brief op en liet hem koesterend door haar handen gaan. ‘Weet u hoeveel moeite het mij heeft gekost om deze brief te schrijven? Ik hield zoveel van die man.’
‘Hij kwam op mij ook niet onsympathiek over, toen ik hem sprak.’
Door haar betraande ogen heen, keek ze Van Opperdoes aan. ‘Wanneer hebt u hem gesproken? Onlangs nog?’
Even aarzelde Van Opperdoes. ‘Nee, dat is alweer een tijd geleden.’
Jacob boog zich naar haar toe en keek haar strak aan. ‘Maar u hebt onlangs nog wel contact met hem gehad.’
‘Ik?’
‘U, ja.’
Aanvankelijk leek Monica te willen ontkennen, maar uiteindelijk gaf ze schoorvoetend toe. ‘Nou ja, ik belde hem nog weleens, dat is het enige. Af en toe een gesprekje.’
Van Opperdoes kon een licht bewonderende blik naar Jacob maar net verbergen. Het was pure bluf geweest van zijn jonge collega.
Monica leunde achterover en meed het onderwerp handig. ‘Maar wat is er dan aan de hand met Willem?’ Ze wees op de nu niet meer zo anonieme brief. ‘Dat lijkt namelijk alweer een eeuwigheid geleden.’
Van Opperdoes knikte bevestigend. ‘Voor mij ook. U hebt dus een relatie met hem?’
Ze boog haar hoofd. ‘Gehad. Verleden tijd. En ik ben er niet trots op.’
Van Opperdoes reageerde begripvol. ‘Iedereen kan een relatie krijgen of verliefd worden op de verkeerde man.’
Monica wendde haar hoofd in gêne af. ‘Ik was op dat moment getrouwd met de eigenaar van een van de bedrijven waar is ingebroken. Zo’n charmante man was Willem van Kampen dus.’
Van Opperdoes had gehoopt op enige informatie over Van Kampen, maar haar achteloze onthulling kwam voor hem als een totale verrassing. Alle ontbrekende stukken van de puzzel vielen nu in één keer op hun plek.
‘U hebt hem geholpen?’
Monica’s beschaamd zwijgen sprak boekdelen. ‘Ja, maar niet uit vrije wil, denk ik. Ik was gewoon… onder invloed van die man. Totale blinde verliefdheid. En daar heeft hij misbruik van gemaakt.’
De hersens van Van Opperdoes werkten razendsnel. Zou dit dan de werkwijze van Willem van Kampen zijn geweest? Vrouwen van topmannen uit het bedrijfsleven verleiden, om vervolgens met hun informatie en hulp de inbraken te plegen? Om via hen aan alle relevante informatie over het bedrijf te komen? Alle dames zouden beschaamd hun mond houden, daar kon Willem van Kampen zeker van zijn.
Nu ook begreep Van Opperdoes waarom zij als briefschrijfster per se anoniem wilde blijven.