Jacob had een modernere variant, een mapje met in metaal het wapen van de politie erop.
De man bekeek ze en leek tevreden, want hij opende de deur en maakte een gastvrij gebaar naar binnen. Het pand was sober en smaakvol ingericht. De man ging ze voor en opende een kamer, waar een groot bureau stond met twee stoelen ervoor. Hij liet de twee rechercheurs plaatsnemen en schoof zelf achter het bureau.
‘Wat kunnen wij voor u doen?’
Van Opperdoes borg zijn legitimatie weer op. ‘Wij hebben ons gelegitimeerd en onze naam aan u verteld. U kunt ons dan op zijn minst vertellen wie u bent.’
De man glimlachte minzaam. ‘Uiteraard.’
Hij nam twee visitekaartjes uit een zilveren doosje en overhandigde die. Naast een indrukwekkend logo stond, onder de naam Ronald Keijer, simpelweg ‘beveiliging.’
Van Opperdoes stak het visitekaartje in zijn binnenzak. ‘Wij komen voor Hans van Donkeren. Niet… met alle respect overigens… voor u.’
Keijer maakte een ruim gebaar om zich heen.
‘Ik neem aan dat u vragen heeft over dit bedrijf, over de bedrijfsvoering, misschien over een van onze klanten. U kunt alles aan mij vragen. Als de politie met vragen komt, ben ik het aanspreekpunt. Ik denk zelfs dat ik u beter en sneller kan antwoorden dan de heer Van Donkeren zelf. Bovendien heeft de heer Van Donkeren het momenteel te druk om jullie te woord te staan.’
Van Opperdoes keek Keijer lang aan. ‘Het gaat niet zozeer om dit bedrijf. Het gaat om de heer Van Donkeren persoonlijk.’
De blik van Keijer betrok iets. ‘Dat maakt niet uit. Als u mij kunt zeggen waar het over gaat, dan zal ik het met hem bespreken.’
Jacob verloor bijna zijn geduld. ‘Het is persoonlijk, zegt mijn collega toch.’
Keijer probeerde ook zijn geduld te bewaren, en slaagde daar met moeite in. Een ongemakkelijke glimlach verscheen op zijn gezicht.
‘En ik probeer alleen maar duidelijk te maken dat mijn baas met niemand wil praten als hij niet weet waarover het gaat. Daarom heeft hij mij aangenomen.’
Van Opperdoes stond zuchtend op. ‘Zo komen we niet verder. U doet de beveiliging hier. Daar hebt u vast al een hoop ervaring in.’
Keijer kneep zijn ogen iets samen. ‘Dat kunt u wel zeggen, ja.’
‘Dan zult u misschien ook wel iets van het recherchewerk weten. Ons werk is discreet. Als wij iets persoonlijk met iemand moeten bespreken, dan kunnen wij niet aan iedereen gaan vertellen waar dat over gaat. Sterker nog… dat mogen wij niet eens.’
Keijer perste zijn lippen opeen. ‘Meneer Van Donkeren heeft mij opgedragen—’
Met een kort handgebaar legde Van Opperdoes hem het zwijgen op.
‘Dat mag meneer Van Donkeren mij dan zelf even bevestigen.’
Hij liep naar de deur en opende die. Aan zijn rechterzijde zag hij een trap.
‘De directie zit meestal boven, toch?’
Van Opperdoes liep de trap op, gevolgd door Jacob.
Keijer liep ongeduldig achter hen aan, af en toe proberend om Jacob in te halen op de trap. Maar die maakte zich steeds op het moment dat Keijer hem probeerde te passeren net even iets breder.
Boven aan de trap keek Van Opperdoes naar de aanwezige deuren. Een daarvan was een stuk groter en luxer dan de andere, met een soortgelijk koperen bord als naast de voordeur erop geschroefd. Van Opperdoes boog zich voorover om de inscriptie te kunnen lezen.
‘Directie. Ja hoor…’ las hij hardop, en hij glimlachte.
Hij opende de deur, net voordat Keijer erin slaagde langs Jacob te glippen om hem tegen te houden. Achter het bureau in de enorme ruimte keek Hans van Donkeren verbaasd op, een mobiele telefoon in zijn hand en een dossier voor zich geopend.
‘Ik bel zo terug,’ zei hij, en hij legde de telefoon neer.
Als hij geschrokken of verbaasd was, dan wist hij dat meesterlijk te verbergen. Hij negeerde Van Opperdoes en richtte zich tot Ronald Keijer, die naast Van Opperdoes was komen te staan.
‘Meneer Keijer?’ De stem ging aan het eind licht omhoog.
‘Meneer Van Donkeren, dit zijn twee rechercheurs die…’ hij zocht even naar de juiste formulering ‘… die erop stonden u persoonlijk te spreken.’
Zijn armen gingen even opzij, als lichte uitdrukking van wanhoop dat hij er niet in geslaagd was om ze tegen te houden.
Hans van Donkeren sloot het dossier en schroefde de dop op de vulpen.
‘Tja, als de heren rechercheurs zo’n haast hebben dat ze geen afspraak kunnen maken, en zelfs jij ze niet tegen kunt houden… dan zal het wel dringend zijn. En in dat geval moeten we een gehoorzame burger zijn en een uitzondering op ons beleid maken, nietwaar, meneer Keijer?’
Met een korte hoofdknik liet hij Keijer weten dat de zaak onder controle was. Die deed twee stappen achteruit en ging discreet bij de deur staan, na een laatste donkere blik op de twee rechercheurs.
Van Donkeren stond op en schudde de rechercheurs de hand. ‘Gaat u zitten. Wat brengt u hier?’
Van Opperdoes besloot met de deur in huis te vallen. ‘Willem van Kampen brengt ons hier.’
Het had effect. Van Donkeren had een halve seconde nodig om te beslissen hoe hij zou reageren op die naam. Maar die halve seconde was genoeg voor de twee rechercheurs.
‘U kent hem?’
‘Ik ken de naam, ja.’ Van Donkeren kuchte even onzeker en keek Keijer een moment indringend aan. ‘Ronald… dit is inderdaad privé. Ik doe dit zelf wel even. Ga jij de andere zaken maar regelen.’
Hij maakte een klein gebaar en Keijer verliet discreet de kamer.
Van Donkeren wachtte tot Keijer de deur achter zich had gesloten.
‘Willem van Kampen is de man die een affaire met mijn vrouw heeft gehad. Wat u volgens mij heel goed weet.’
‘Uiteraard, anders zouden we niet hier zijn. U bent onlangs ook gescheiden van uw vrouw?’
‘Dat klopt.’
Van Opperdoes knikte vriendelijk. ‘Maar die affaire, zoals u het noemt, is al een tijdje geleden geweest, klopt dat ook?
Van Donkeren schudde zijn hoofd. ‘Is het soms verboden om te scheiden?’
Jacob antwoordde geduldig. ‘Nee hoor.’
‘Dan snap ik niet waarom u daar vragen over komt stellen.’
‘Dat doen wij omdat Willem van Kampen vermoord is,’ stelde Van Opperdoes rustig. Hij kon de gedachten door Van Donkerens hoofd zien schieten. Diens ogen bleven evenwel rustig beide rechercheurs aankijken.
Van Donkeren knikte langzaam.
‘Ja, nu snap ik dat u bij mij komt. Mijn vrouw had een affaire met hem, en nu is hij dood. Klassiek motief. Jaloezie.’
‘Inderdaad. Dat zou een heel plausibel motief zijn.’
Van Donkeren keek peinzend.
‘Een crime passionnel noemen ze dat toch? Maar…’ hij leunde naar voren en legde beide armen op zijn bureau voor zich ‘… die affaire is inderdaad lang geleden. Je zou zeggen dat een crime passionnel te maken heeft met emoties… woede bij de ontdekking… razernij vanwege het verraad, dat soort dingen. Toch? Zo’n moord is dan niet iets wat je jaren later, als je al lang en breed gescheiden bent, nog pleegt.’
Van Opperdoes knikte. ‘Als je het over een crime passionnel hebt… dan klinkt dat inderdaad logisch.’
Van Donkeren vouwde de handen omhoog en ineen. ‘Nou dan…’
‘Dus kort en goed, u weet er niets van?’
Van Donkeren glimlachte charmant. ‘Niets. Mijn vrouw heeft iets met hem gehad… dat kan gebeuren. Uiteindelijk zijn we gescheiden. Zo gaat het leven. Het heeft me een hoop geld gekost, dat wel… maar ja, dan moet je maar niet trouwen.’
Van Opperdoes en Jacob keken elkaar aan. Hier zouden ze niets wijzer worden, op dit moment althans, dat was duidelijk.
‘Dank voor uw openhartigheid,’ zei Van Opperdoes, en hij stond op. Ze schudden elkaar de hand.
‘Als u nog vragen hebt, weet u me te vinden.’
Beneden wachtte Ronald Keijer hen op. Zwijgend opende hij de voordeur, om de rechercheurs uit te laten. Met een beleefde knik sloot hij, zonder verder iets te zeggen, de deur achter hen.